Deel 3

Dit artikel is de vertaling van het Engelstalige artikel “The Plain Truth about the Protestant Reformation - Part 3” door Roderick C. Meredith, verschenen in het Tomorrow’s World magazine van juli-augustus 2017.

De breuk met Rome

Wees Maarten Luther de protestantse hervormers de weg om het ‘geloof eenmaal overgeleverd’ te heroveren?

De antwoorden zijn schokkend! We moeten het begin van het moderne protestantisme goed begrijpen.

Miljoenen protestantse boeken, pamfletten en traktaten verkondigen stoutmoedig als de protestantse grondslag: ‘De Bijbel, de hele Bijbel, en niets dan de Bijbel, is de godsdienst van de protestanten.’

In de eerste twee afleveringen van deze serie leerden we uit de Bijbel en het verslag van de geschiedenis dat er spoedig na de dood van de oorspronkelijke apostelen in het officiële christendom een opmerkelijke verandering plaatsvond. Heidense ceremonies, tradities en ideeën werden in de officieel christelijke kerk geïntroduceerd. Later ontdekten we dat gedurende de donkere middeleeuwen die volgden, de corruptie en de wereldse gezindheid van de heersende katholieke kerk de christenen van dat tijdperk leidden tot bijgelovige opvattingen en vieringen die Petrus of Paulus zouden hebben geschokt!

We hebben gevraagd: Was de protestantse beweging een reformatie van Gods ware Kerk die afgedwaald was? Hebben de protestantse hervormers “het geloof dat eenmaal aan de heiligen overgeleverd is” werkelijk hersteld? Werd deze beweging geïnspireerd en geleid door Gods heilige Geest? Tonen de vruchten dit aan?

Nu komen we direct bij het begin van de eigenlijke Reformatie onder Maarten Luther.

Luthers opstand tegen Rome

Zoals we hebben gezien waren er aan de vooravond van de Reformatie vele klachten en misbruiken die hervorming verlangden. Zij die verantwoordelijk waren voor het geestelijke en materiële welzijn van de bevolking waren tevreden met het in stand houden van de status quo, omdat deze hun eigen verrijking diende  en in hun eigen godsdienstige of politieke voordeel was.

Maar de bevolking schreeuwde om financiële verlichting – om op zijn minst enige mate van politieke vrijheid – en het juk van de godsdienstige onderdrukking lag zwaar op de gewone bevolking van Europa.

Een of andere bijzondere persoonlijkheid was nodig om de alarmkreet te laten klinken die onvermijdelijk een universele explosie, die allang smeulde,  zou teweegbrengen. Maar geen gewone leider, ongeacht zijn idealen of persoonlijke glans, kon deze rol vervullen. Er was iemand nodig die zich kon identificeren met de onuitgesproken verlangens van de lokale vorsten, de middenklasse, de boeren – iemand die zich op unieke wijze kon identificeren met hun lang bestaande grieven en op die manier een symbool kon worden van de algemene drang naar een totale revolutie in het godsdienstige, sociale en politieke leven van die tijd.

Zo’n man was Maarten Luther.

De complete identificatie van Luther met de Reformatie, zijn unieke persoonlijkheid als het centrum en verzamelpunt ervan, wordt door alle historici bevestigd.

Historicus George Fisher beschrijft deze omstandigheid: “Ongetwijfeld was Luther de held van de Reformatie. Zonder hem en zijn krachtige invloed zouden andere reformatorische bewegingen, ook al hadden ze een onafhankelijk begin, zoals die van Zwingli, hebben gefaald … Los van de Reformatie zou Luther geen Luther zijn” (Fisher, George P., The Reformation, Charles Scribner’s Sons, 1896, p. 87).

Inzicht in de essentiële feiten betreffende Luthers kinderjaren en jeugd is belangrijk als achtergrond voor een juist begrip van zijn latere geloofsovertuigingen en doctrines.

Luthers vroege jaren

Maarten Luther werd in 1483 geboren in Eisleben, Duitsland als zoon van een boer. De familie verhuisde zes maanden na Luthers geboorte naar Mansfeld; daar werd hij grootgebracht in een atmosfeer van strengheid en gedisciplineerde deugdzaamheid.

Een intiem kijkje in Luthers vroege thuis- en schoolleven krijgen we in Roland Baintons gezaghebbende biografie: “Luther heeft naar verluidt gezegd: ‘Mijn moeder ranselde mij af wegens het stelen van een noot, tot bloedens toe. Zulke strenge discipline dreef mij naar het klooster, hoewel zij het goed bedoelde.’ Deze uitspraak wordt versterkt door twee andere: ‘Mijn vader sloeg mij eens met de zweep zodat ik wegliep en ik me kwaad op hem voelde tot hij zich tot het uiterste inspande om mij terug te winnen.’ ‘[Op school] werd ik op één enkele morgen vijftien keer afgeranseld voor helemaal niets. Ik moest vervoegen en verbuigen en had mijn les niet geleerd’” (Bainton, Roland, Here I stand, Abingdon Press, 1978, pp. 7-8).

Zelfs met deze vroege vluchtige indrukken zien we een patroon van incidenten dat Luther er uiteindelijk toe leidde te willen ontsnappen aan gezag en elke behoefte aan gehoorzaamheid. We moeten zijn achtergrond van middeleeuwse bijgelovigheid en angst begrijpen teneinde zijn nadruk op geloof alleen in latere jaren volledig te begrijpen.

De atmosfeer van Luthers familie was bepaald die van een ruwe boerenstand. Maar er was een sterk godsdienstig gevoel in het gezin, en zijn vader Hans bad aan het bed van zijn zoon, en zijn moeder stond in de gemeenschap bekend als zeer vroom.

Maar in de geloofsovertuigingen van de boeren waren veel elementen van oud Germaans heidendom vermengd met christelijke mythologie. De bossen, dachten zij, werden bevolkt door elfen, kabouters, feeën, heksen en andere geesten. Luthers eigen moeder geloofde dat die in staat waren eieren, melk en boter te stelen. Luther zelf behield veel van dergelijke geloofsovertuigingen tot aan zijn dood. Hij zei eens: “In mijn geboorteland is op de top van een hoge berg die de Pubelsberg wordt genoemd een meer dat, als daar een steen in wordt gegooid, een storm zal doen opsteken over het hele gebied omdat de wateren het verblijf van gevangen demonen zijn” (Bainton, p. 19). Zijn vroege katholieke godsdienstige leven was vol kerken met torenspitsen, kloosters, priesters, monniken van diverse orden, verzamelingen van relikwieën, klokgelui, het afkondigen van aflaten, godsdienstige processies en veronderstelde genezingen op gewijde plaatsen. In al deze dingen had hij een normale religieuze opvoeding voor die dagen.

Toen hij vijftien was werd hij naar school gestuurd in Eisenach, waar zijn moeder familieleden had. Zoals veel van de armere leerlingen daar was hij verplicht te zingen in de straten om te bedelen voor brood. In 1501 ging Luther naar de universiteit van Erfurt, na het met zijn vader eens te zijn geworden om te gaan studeren voor een juridische loopbaan. Nog in zijn studententijd brachten  een aantal geestelijke crises Luther van zijn koers af, en gaven uiteindelijk zijn hele leven een andere richting.

Luthers eigen geestelijke onrust

Alvorens te vertellen over de specifieke gebeurtenissen die Luther ertoe leidden af te wijken van het gewone leven dat zijn vader voor hem had gepland, is het nuttig aandacht te geven aan het effect dat de normale godsdienstige opleiding van die tijd had op jongeren in het algemeen en op Luther in het bijzonder. “Slechts in één opzicht schijnt Luther anders te zijn geweest dan andere jongeren van zijn tijd, namelijk dat hij buitengewoon gevoelig was en onderhevig aan terugkerende perioden van geestelijke opgetogenheid en neerslachtigheid. Deze stemmingsschommelingen plaagden hem gedurende zijn hele leven. Hij getuigde dat het begon in zijn jeugd en dat de depressies  heel hevig waren in de zes maanden voor zijn intrede in het klooster” (Bainton, p. 20).

We zien dat Luther een zeer gekwelde geest had. Dit probleem van gemoedswisselingen – verergerd door een voortdurend schuldgevoel, dat de katholieke doctrines teweegbrachten – zorgde ervoor dat Luther een soort emotionele bevrijding van deze innerlijke conflicten zocht.

Bainton schrijft: “De verklaring ligt veeleer in de spanningen die de middeleeuwse religie opzettelijk forceerde, afwisselend inspelend op vrees en hoop. De hel werd opgestookt, niet omdat de mensen in voortdurende angst leefden, maar juist omdat zij dat niet deden, en teneinde genoeg vrees in te boezemen om hen naar de sacramenten van de kerk te drijven. Als zij verstijfd van doodsangst waren, werd het vagevuur ter sprake gebracht bij wijze van verzachting als een tussengelegen plaats waar degenen die niet slecht genoeg waren voor de hel of niet goed genoeg voor de hemel verdere boetedoening konden doen. Als deze verlichting zelfgenoegzaamheid inspireerde, werd de temperatuur in het vagevuur opgevoerd, en vervolgens werd de druk weer verminderd door aflaten” (Bainton, p. 21).

Zo zien we dat Luthers gevoeligheid gemakkelijk werd bespeeld door religieuze angsten die er van jongs af aan waren ingeslepen. Deze angsten waren een integraal onderdeel van het systeem dat Luther uiteindelijk verafschuwde.

De eerste in een reeks gebeurtenissen die Luther geleidelijk leidde tot zijn uiteindelijke rol als hervormer was wellicht een ontdekking die hij deed toen hij twintig jaar oud was en reeds zijn bachelor’s graad had. Het gebeurde dat hij, toen hij op een dag naar de boeken in de Erfurtse bibliotheek keek, toevallig een exemplaar van de Latijnse Bijbel inzag. Dit was de eerste keer dat hij ooit een exemplaar van de Bijbel in zijn handen hield, en hij was verrast door de rijkdom van de inhoud en bestudeerde die ijverig (Fisher, p. 88). Hoewel hij al enige tijd in humanistische studies verdiept was, keerden, toen hij voor het eerst de Bijbelse geschriften las bij deze en volgende gelegenheden, de diepe religieuze angsten die hem vanaf zijn jeugd hadden geplaagd terug en begonnen zijn gedachten in beslag te nemen.

Onweer treft Luther

Later, toen hij terugkeerde naar Erfurt van een bezoek aan zijn ouders, stak er een storm op en een bliksemflits sloeg Luther en zijn metgezel tegen de grond. Luther, die weer snel op de been was, was diep getroffen toen hij ontdekte dat zijn vriend Alexis was gedood. Toen en daar besloot Luther vrede te sluiten met God, en spoedig trad hij het Augustijnenklooster van Erfurt in om priester te worden.

In 1507 werd hij in het priesterambt geordineerd, maar zijn studies en geestelijke oefeningen brachten hem niet de innerlijke vrede waar hij zo wanhopig naar op zoek was. Hij werd aangemoedigd, door Staupitz, de vicaris van de orde, passages uit de Bijbel en van de kerkvaders te bestuderen. Maar deze studie, hoewel nuttig, bracht Luthers rusteloosheid en innerlijke marteling niet tot bedaren.

In die tijd werden velen getroffen door de merkwaardige verschijning van Luther. In 1518 zei een tijdgenoot over hem: “Ik kon de man nauwelijks aankijken, zo’n duivels vuur schoot uit zijn ogen” (Hausser, Ludwig, The Period of the Reformation [De Periode van de Reformatie], American Tract Society, 1873, p. 8).

Luther voelde zich niet in staat God te gehoorzamen

Met een diep gevoel van persoonlijke ontoereikendheid en zonde ging hij aan de slag om elk goed werk te verrichten dat werd voorgeschreven om zijn ziel te behouden. En er werden door het katholicisme van die tijd veel van dergelijke oefeningen aanbevolen. “Hij vastte, soms drie dagen achter elkaar zonder één kruimel. De vastentijden waren voor hem troostrijker dan de feesttijden. De veertigdaagse Vastentijd was troostrijker voor hem dan Pasen. Hij legde zichzelf meer tijden van waken en gebeden op dan waren voorgeschreven. Hij wierp de dekens die waren toegestaan van zich af en liet zich bijna doodvriezen. Bij tijden was hij trots op zijn vroomheid en zei dan: ‘Ik heb vandaag niets verkeerds gedaan.’ Vervolgens werd hij onzeker. ‘Heb je genoeg gevast? Ben je arm genoeg?’ Hij ontdeed zich dan van alles, behalve wat het fatsoen vereiste. Hij geloofde later in zijn leven dat zijn strengheid permanente schade aan zijn spijsvertering had toegebracht” (Bainton, p. 34).

Alles wat Luther in die tijd over Christus wist was dat Hij een strenge rechter was van wie hij zou willen wegvluchten. Door een gevoel van uiterste veroordeling volhardde Luther in het pijnigen van zijn lichaam en geest met diverse godsdienstige oefeningen die door de monniken van zijn tijd werden gepraktiseerd. “Als een monnik ooit de hemel won door het monnikenleven, heeft hij gezegd, zou ik ook mijn weg daarheen hebben gevonden; al mijn kloosterkameraden zullen daarvan getuigen” (Lindsay, Thomas, A History of the Reformation, C. Scripner’s Sons, 1906, p. 427).

Merk op dat deze dingen allemaal wijzen op Luthers sterke gehechtheid aan de roomse kerk. Hij maakte er volkomen onderdeel van uit, was erin grootgebracht, ondergedompeld in haar doctrines. En zoals vaak het geval is in dergelijke omstandigheden, was de breuk, toen die kwam, gewelddadig.

“De moeilijkheid was dat hij God op geen enkel punt tevreden kon stellen. In zijn latere commentaar op de Bergrede gaf Luther zoekende uitdrukking aan zijn ontgoocheling. Verwijzend naar de voorschriften van Jezus zei hij: ‘Dit woord is te verheven en te moeilijk dat iemand het zou kunnen vervullen. Dit wordt bewezen, niet alleen door het woord van onze Heer, maar door onze eigen ervaring en gevoel. Neem een oprechte man of vrouw. Hij zal aardig omgaan met hen die hem niet tergen, maar laat iemand slechts de geringste irritatie geven en hij zal in woede uitbarsten … zo niet tegen vrienden, dan wel tegen vijanden. Vlees en bloed kunnen er niet bovenuit stijgen’” (Bainton, p. 34).

Voor zichzelf vaststellend dat het onmogelijk is dat een mens kan verrichten wat God vereist, zette Luther zijn zoektocht naar een antwoord voor zijn schuldcomplex voort. Nadat hij tot hoogleraar aan de universiteit van Wittenberg was aangesteld, die verbonden was aan het Augustijnenklooster aldaar, begon hij college te geven over de brieven van Paulus.

Nauwelijks was hij begonnen met zijn uiteenzetting over de brief aan de Romeinen toen zijn oog viel op de passage: “Maar de rechtvaardige zal uit het geloof leven” (Romeinen 1:17). Deze woorden maakten een diepe indruk op Luther en hij dacht lang na over de betekenis ervan.

Zijn ontgoocheling over het pausdom

Toen Luther in die periode eens Rome bezocht, rende hij de stad rond vol van vrome vurigheid in een poging voor zichzelf de geestelijke zegeningen zeker te stellen die werden aangeboden door diverse heilige relikwieën te aanschouwen en boete te doen bij gewijde heiligdommen. Toen hij boete deed op de traptreden van de zogenaamde oordeelszetel van Pilatus, kwam de in zijn geest rondspokende Bijbeltekst weer naar boven: “Maar de rechtvaardige zal uit het geloof leven.”

Tijdens Luthers verblijf in Rome begon de ontgoocheling in zijn geest te groeien over het karakter van de roomse kerk. Hij begon te zien wat een corrupt en weerzinwekkend systeem het was geworden. Terwijl hij verscheidene missen in Rome opdroeg, trachtte hij de waardigheid en eerbied te bewaren die volgens hem dit optreden vereiste. Maar hij werd zeer verstoord door de lichtzinnige en totaal oneerbiedige manier waarop de roomse priesters het sacrament van het altaar vierden.

D’Aubigne schreef:

“Op een dag dat hij de mis opdroeg, ontdekte hij dat de priesters bij een aangrenzend altaar reeds zeven missen hadden herhaald voordat hij er één had voltooid. ‘Vlug, vlug!’, riep een van hen, ‘stuur onze Lieve-Vrouwe haar Zoon terug’, waarmee zij een onbeschaamde toespeling maakten op de transsubstantiatie van het brood in het lichaam en bloed van Jezus Christus. Een andere keer was Luther pas net aan het Evangelie toegekomen, toen de priester naast hem de mis reeds had beëindigd. ‘Passa, passa!’, riep deze tegen hem, ‘haast je! Zorg dat je er onmiddellijk klaar mee bent’.”

Zijn verbazing werd nog groter toen hij bij de hoogwaardigheidsbekleders van het pausschap ontdekte wat hij reeds bij de lagere geestelijkheid had waargenomen. Hij had betere dingen van hen gehoopt (D’Aubigne, Merle, History of the Reformation [Geschiedenis van de Reformatie], Delmarva Publications, Inc., 1846, p. 68).

Toen hij naar huis terugkeerde, dacht hij na over de taferelen van de vrome pelgrims in Rome die door allerlei inspanningen behoud zochten. En hij huiverde toen hij zich de lichtzinnigheid herinnerde, de morele ellende, en het gebrek aan werkelijk geestelijke kennis in die stad – zogenaamd het hoofdkwartier van het christendom. De woorden van Paulus schoten hem weer te binnen – “Maar de rechtvaardige zal uit het geloof leven.” Eindelijk had hij het gevoel dat hij ze begreep.

Het hart van Luthers theologie

Fisher haalt Luthers woorden aan: “Door het Evangelie wordt die gerechtigheid geopenbaard die voldoet voor God – waarmee Hij, uit genade en louter compassie, ons rechtvaardigt door het geloof”, en “Hier voelde ik onmiddellijk dat ik geheel was wedergeboren en dat ik door de geopende deuren het Paradijs zelf was binnengegaan. Die passage van Paulus was voor mij waarlijk de poort naar het Paradijs.” Zoals Fisher opmerkt: “Hij zag dat Christus niet is gekomen als wetgever, maar als Verlosser; dat liefde, niet toorn of recht doen de drijfveer van zijn missie en werk is; dat de vergeving van zonden door Hem een vrije gave is; dat de relatie van de ziel met Hem, en door Hem met de Vader, die wordt uitgedrukt door het woord geloof, de beantwoordende daad van de ziel op de goddelijke barmhartigheid, alles is wat wordt vereist. Deze methode van verzoening is zonder de werken van de wet” (Fisher, p. 91).

Nu zien we het centrale punt van Luthers theologie. Deze leer van de rechtvaardiging werd de hoeksteen van al Luthers volgende godsdienstige inspanningen. Deze alleen had hem een gevoel van bevrijding gegeven van zijn knagende schuldgevoel en angst voor verdoemenis. En, kunnen we er waarlijk aan toevoegen, het gaf hem een manier om Gods geestelijke wet te omzeilen – waarvan Luther vond dat hij die niet kon houden – en die hij uiteindelijk begon te haten.

Het is duidelijk dat in zijn hele denken over de wet Luther de katholieke gedachte van rituele ‘werken’ en boetedoeningen in de plaats stelde van de Tien Geboden. Geobsedeerd door het idee de noodzaak tot elke gehoorzaamheid te omzeilen, begon hij te vinden dat geloof alleen genoeg is voor behoud.

De logische consequentie van Luthers nieuwe standpunt vroeg om een botsing met Rome. Het was over de kwestie van de verkoop van aflaten dat zijn directe tegenstand tegen de orthodoxe katholieke leer voor het eerst bekend werd.

De leer van aflaten

Na zijn terugkeer uit Rome hernam Luther zijn loopbaan als docent aan de universiteit van Wittenberg en zette hij zijn studie van de Bijbel voort, en van de ontwikkeling van zijn theorie van rechtvaardiging en behoud. Door de bemoediging van zijn superieur Staupitz, voltooide hij zijn werk voor zijn doctorstitel, zodat hij Staupitz zou kunnen vervangen door de leerstoel van Bijbelstudies aan de universiteit te aanvaarden. In 1512 ontving hij de graad van doctor in de theologie en zette zijn onderwijscarrière voort.

Ondertussen groeiden en ontwikkelden zich zijn ideeën over rechtvaardiging. Hij schreef: “Ik verlangde zeer om Paulus’ Brief aan de Romeinen te begrijpen en niets stond dit in de weg behalve die ene uitdrukking, ‘de rechtvaardigheid van God’, omdat ik die opvatte als die rechtvaardigheid waarbij God rechtvaardig is en rechtvaardig handelt door de onrechtvaardigen te straffen. Mijn situatie was dat ik, hoewel een onberispelijke monnik, vóór God stond als een zondaar met gewetensproblemen, en dat ik er geen vertrouwen in had dat mijn verdienste hem zou tevredenstellen. Daarom had ik een rechtvaardige en vertoornde God niet lief, maar haatte ik hem in plaats daarvan en mopperde ik tegen hem. Toch klampte ik me vast aan de geliefde Paulus en had ik een groot verlangen te weten wat hij bedoelde” (Bainton, p. 49).

Merk op dat Luther erkende dat hij God haatte in de rol van Wetgever en Rechter. Zeker, zijn onjuiste katholieke opvatting van gehoorzaamheid bracht hem in verwarring met betrekking tot de werkelijke geestelijke zaken die in het geding waren. Hij was als iemand die geestelijk dronken is – die zijn weg uit een afgrond zoekt. Maar in zijn mentale kwelling door de katholieke leer was hij ook wanhopig vastbesloten een weg te vinden om gehoorzaamheid, wet en rechtvaardigheid heen.

Luther schreef: “Dag en nacht piekerde ik tot ik het verband zag tussen de rechtvaardigheid van God en de uitspraak dat ‘de rechtvaardige uit zijn geloof zal leven’. Toen begreep ik dat de rechtvaardigheid van God die gerechtigheid is waarbij God ons door genade en loutere barmhartigheid rechtvaardigt door het geloof. Daarop voelde ik me herboren en door de open deuren het paradijs te zijn binnengegaan. De hele Bijbel kreeg een nieuwe betekenis, en terwijl voordien de ‘gerechtigheid van God’ me had vervuld van haat, werd deze nu onuitsprekelijk heerlijk in grotere liefde. Deze passage van Paulus werd voor mij een poort naar de hemel …” (Bainton, p. 49).

Zo zien we dat door de toenemende nadruk die Luther legde op rechtvaardiging door geloof alleen, de roomse praktijk van het verkopen van aflaten voor de zonde buitengewoon weerzinwekkend voor hem was – en een misbruik dat hij natuurlijk wilde aanvallen. Aangezien de kwestie van aflaten de onmiddellijke oorzaak was van Luthers breuk met Rome, zal het op dit punt bijzonder nuttig zijn een wetenschappelijke beschrijving van deze praktijk te citeren en de precieze bewoording van de aflaten.

Beschrijving van aflaten

James Wharey beschrijft de praktijk van aflaten in detail in zijn Sketches of Church History [Schetsen van kerkgeschiedenis], (Prestbyterian Board of Publication, 1840, pp. 224-225):

Aflaten in de paapse kerk zijn een kwijtschelding van de straf op de zonde, verleend door de kerk, en worden verondersteld de zondaar te redden van het vagevuur. Volgens de leer van de Roomse kerk worden alle goede werken van de heiligen, die meer en boven die die nodig waren voor hun eigen rechtvaardiging, gedeponeerd, samen met de oneindige verdiensten van Jezus Christus, in een onuitputtelijke schatkist. De sleutels hiervan werden toevertrouwd aan St. Petrus en aan zijn opvolgers, de pausen, die deze naar believen mogen openen; en door een deel van deze meer dan overvloedige verdiensten over te dragen aan enige speciale persoon voor een som geld, aan hem ofwel de vergeving van zijn eigen zonden mogen verlenen, ofwel een vrijstelling van elke andere persoon in wie hij geïnteresseerd is, van de pijnen van het vagevuur.

Zulke aflaten werden voor het eerst uitgevonden in de elfde eeuw, door Urbanus II, als een vergoeding voor hen die persoonlijk deelnamen aan de glorieuze onderneming van het veroveren van het Heilige Land. Later werden zij verleend aan iedereen die met dat doel een soldaat huurde; en na verloop van tijd werden ze geschonken aan iemand die geld gaf voor het voltooien van een vroom werk bevolen door de paus. De macht van het verlenen van aflaten is door de kerk van Rome op grote schaal misbruikt. Paus Leo X maakte, om de bouw van de schitterende Sint-Pietersbasiliek in Rome voort te zetten, aflaten af te kondigen, en een volledige toelating aan allen die daaraan geld bijdroegen. Gezien de opbrengst van het project verleende hij aan Albert, keurvorst van Mentz, en aartsbisschop van Maagdenburg, het gewin van de aflaten van Saksen en de naburige gebiedsdelen, en besteedde die van andere landen uit aan de hoogste bieders; die, om het beste uit hun transactie te halen, de kundigste predikers verwierven om de waarden van de koopwaar op te hemelen. De vorm van deze aflaten was als volgt:

“Moge onze Heer Jezus Christus u barmhartig zijn, u absolutie geven door de verdiensten van zijn meest heilige lijden. En ik, op zijn gezag, dat van zijn gezegende apostelen Petrus en Paulus, en van de meest heilige paus, aan mij in deze gebiedsdelen verleend en opgedragen, geef u absolutie, ten eerste van alle kerkelijke terechtwijzingen, op welke manier ze ook verkregen zijn ; vervolgens van al uw zonden, overtredingen, en buitensporigheden, hoe groot ze ook mogen zijn; zelfs van die die zijn gereserveerd voor de kennis van de heilige stoel alleen, en voor zover de sleutels van de heilige kerk reiken. Ik scheldt u alle straf die u verdient in het vagevuur ter wille daarvan kwijt; en ik herstel u in de heilige sacramenten van de kerk, in de eenheid van de gelovigen, en tot de onschuld en reinheid die u bezat bij de doop; zodat wanneer u sterft, de poorten van bestraffing gesloten zullen zijn, en de poorten van het paradijs van vreugden geopend zullen zijn: en als u heden niet sterft zal deze genade haar volle kracht behouden tot wanneer u wel op het punt van de dood staat. In de naam van de Vader, de Zoon en de Heilige Geest.”

Wharey merkt op dat de bezielde beschrijvingen, die de venters van aflaten hun gewin gaven, soms bijna ongelooflijk waren. Als iemand, zeiden ze, aflaatbrieven kocht, zou zijn ziel verzekerd mogen zijn van zijn behoud. “Zie”, zeiden zij, “de hemelen zijn open; als u nu niet binnengaat, wanneer zult u dan binnengaan?”

Het was het grote misbruik van deze weerzinwekkende praktijk dat Maarten Luther ertoe leidde duidelijk stelling te nemen tegen Rome. Hij had natuurlijk gelijk met zijn protest tegen deze praktijk. Zijn stellingname vereiste moed. Maar de vraag die wij willen bekijken is of dit hem ertoe leidde terug te keren tot het geloof dat eenmaal was overgeleverd, of dat hij eenvoudig dat deel van de katholieke leer verwierp waarmee hij het niet eens was – en daarvoor in de plaats een ander zuiver menselijk-geïnspireerd kerkelijk systeem opzette dat hem paste.

De aflaat voor de Sint-Pieter in Rome

In Luthers omgeving was de afkondiging van de aflaat om de Sint-Pieter in Rome te helpen herbouwen toevertrouwd aan de dominicaan Tetzel, een ervaren verkoper. De aflaat werd niet aangeboden in Luthers parochie, omdat de kerk geen aflaat kon introduceren zonder de toestemming van de plaatselijke autoriteiten. In dit geval zou de keurvorst, Frederik de Wijze, zijn instemming niet hebben gegeven omdat hij niet wenste dat de aflaat voor de Sint-Pieter inbreuk zou maken op de aflaten van de Allerheiligenkerk in Wittenberg (Bainton, p. 57).

Maar Tetzel kwam zo dichtbij dat Luthers parochianen de grens over konden steken en terugkeren met enkele verbazingwekkende concessies als gevolg van de opdringerige verkoopcampagne die Tetzel en zijn medeverkopers voerden.

Luther was terecht verontwaardigd over deze schaamteloze oplegging van belasting van de paus, en zijn hervormersbloed werd geactiveerd. Hij stelde vijfennegentig stellingen op voor debat en spijkerde die aan de deur van de Slotkerk in Wittenberg, zoals het de praktijk van de tijd was voor openbare mededelingen. Dit was op 31 oktober 1517.

Veel van Luthers stellingen maakten bezwaar tegen de uitzichtloze financiële omstandigheden van de Duitse boeren, en indirect deden ze een beroep op het pausdom om te stoppen met het eisen van meer geld van hen. In zijn vijftigste stelling beweerde Luther: “Christenen moet worden onderwezen dat als de paus wist van de afpersingen van de aflaatpredikers, hij eerder de basiliek van Sint-Pieter tot as zou reduceren dan te worden gebouwd met de huid, het vlees en de beenderen van zijn schapen” (Bettenson, Henry, Documents of the Christian Church [Documenten van de christelijke kerk], G. Cumberlege, Oxford University Press, 1950, p. 267).

In de verhitte discussies die volgden verklaarde Luther: “De inkomsten van de hele christenheid worden opgezogen door deze onverzadigbare basiliek. De Duitsers lachen erom dat die de gemeenschappelijke schat van het christendom wordt genoemd. Spoedig zullen alle kerken, paleizen, muren en bruggen van Rome gebouwd worden van ons geld. In de eerste plaats zouden wij levende tempels moeten oprichten, geen lokale kerken, en slechts helemaal in de laatste plaats de Sint-Pieter, die voor ons niet nodig is. Wij Duitsers kunnen de Sint-Pieter niet bezoeken. Het is beter dat die nooit wordt gebouwd dan dat onze parochiekerken worden geplunderd” (Bainton, p. 61).

Luthers politieke beroep op zijn mede-Duitsers is duidelijk in al zijn vroege geschriften over dit onderwerp. Hij redeneert niet vanuit het geestelijke principe van wat juist of verkeerd is voor God, maar hoofdzakelijk vanuit de nationalistische houding dat het geld van aflaten zou moeten worden besteed aan Duitse godsdienstige zaken.

Luthers aanval op het pauselijke financiële beleid vond snel instemming onder de Duitsers, die reeds lang een gevoel van wrok koesterden jegens de Italiaanse hiërarchie – zoals zij er dikwijls tegenaan keken. Luthers andere punt dat aflaten geestelijk schadelijk waren voor de ontvanger, en dat de paus geen absolute macht heeft over het vagevuur of de vergeving van zonden, verwekte ook veel onenigheid.

Hoewel de gemiddelde Duitser waarschijnlijk alleen de eis voor financiële verlichting heel goed begreep, zou alleen het verband dat Luther legde tussen dit wijd verbreide gevoel van wrok en het idee van godslastering tegen de barmhartigheid van God een uitnodiging zijn om een algemene revolutie te ontketenen.

Luther ondernam geen stappen om zijn stellingen te verspreiden onder de mensen. Maar anderen vertaalden ze ongemerkt in het Duits en lieten ze drukken. Spoedig werden ze het gespreksonderwerp van heel Duitsland en Luthers loopbaan als hervormer was gestart (Bainton, pp. 62-63).

Luthers beslissende breuk met Rome

Toen Luther zijn stellingen publiceerde had hij die niet voor algemene verspreiding bedoeld. Maar nu ze verspreid waren, stond hij erachter in de daaropvolgende discussies en in verhandelingen die hij ter verdediging ervan schreef. Hoewel het nieuws van deze ontwikkelingen nog traag verliep, duurde het niet lang voor de autoriteiten in Rome wisten dat het grootste deel van Duitsland de kant van Luther koos.

In Rome werd een beschuldiging tegen Luther ingebracht, en de paus droeg kardinaal Cajetanus op hem in gesprekken met Luther te vertegenwoordigen. Hem werd gezegd te trachten Luther te overtuigen alle radicale ideeën op te geven – en de zaak met zo weinig mogelijk opschudding af te handelen (Hausser, pp. 19-20). Maar de  inspanningen van Cajetanus brachten geen verandering.

Daarop werd een tweede poging gedaan om Luther binnen de roomse kudde te houden. Carl von Miltitz, een pauselijke nuntius, was in staat Luthers vertrouwen te winnen en een overeenkomst met hem te sluiten om het zwijgen te bewaren – aangenomen dat zijn vijanden dat ook deden – tot de pauselijke vertegenwoordigers Luthers nieuwe leerstellingen hadden kunnen bekijken. “En dan”, zei Luther, “als ik van dwaling overtuigd ben, zal ik alles graag intrekken, en niet de macht en glorie van de heilige roomse kerk verzwakken” (Hausser, p. 22).

We merken op dat Luther de roomse kerk nog steeds als heilig beschouwde! Het is belangrijk te beseffen hoe diep ondergedompeld in haar filosofieën en leerstellingen Luther eigenlijk was. Weliswaar was hij het uiteindelijk faliekant oneens op verscheidene punten. Maar tot op het allerlaatst was Maarten Luther – geboren en grootgebracht als rooms-katholiek, en een katholieke priester van beroep – letterlijk doordrenkt van de ideeën, dogma’s en tradities die zijn kerk in de loop van de middeleeuwen had verzameld.

Nog op 3 maart 1519 schreef Luther aan de paus: “Nu, heilige Vader, verklaar ik voor God en zijn schepsels dat het nooit mijn doel is geweest, en het nu ook niet is, ook maar iets te doen dat het gezag van de Roomse Kerk of dat van uwe Heiligheid te verzwakken of omver te werpen; nee, ik belijd zelfs dat de macht van deze kerk boven alles staat; dat niets in de hemel of op aarde erboven gesteld mag worden, alleen Jezus, de Heer van allen, uitgezonderd” (Alzog, Johannes, Manual of Universal Church History [Handboek van de algemene kerkgeschiedenis], 1878, p. 195).

Tenzij hij in deze brief loog, vond Maarten Luther – zelfs nog op deze late datum – dat de rooms-katholieke godsdienst de ware Kerk van God op aarde was!

Luthers aanpak

Maar zijn wapenstilstand met Rome om zich niet uit te spreken duurde niet lang. Dr. Johannes Eck, een theoloog uit Leipzig, daagde Luther publiekelijk uit te debatteren over zijn nieuwe leerstellingen (Hausser, p. 22). Dus de woordenstrijd en de pamfletten herleefden.

In de debatten verwarde Luther, zoals steeds, rechtvaardiging en behoud. Hij hield vol dat geloof alleen – zonder werken – voldoende is voor behoud. Toen hij werd geconfronteerd met strijdige uitspraken in de Brief van Jakobus, trok hij de echtheid van de brief in twijfel (Alzog’s Manual, p. 302).

Het is belangrijk te beseffen dat Luther niet slechts één keer, maar vele keren het gezag van enig Bijbelboek betwijfelde dat in strijd leek te zijn met zijn ideeën over rechtvaardiging. We zullen Luthers tegenstrijdige uitspraken over de Bijbel later in deze serie bespreken.

Na de debatten in Leipzig ging dr. Eck naar Rome om paus Leo X te waarschuwen voor het gevaar dat Luther voor de katholieke kerk in Duitsland begon te vormen. In 1520 werd een pauselijke bul uitgegeven waarin Luther en eenenveertig van zijn stellingen werden veroordeeld. Hijzelf zou worden geëxcommuniceerd als hij deze niet binnen zestig dagen introk (Alzog, p. 300).

Krachtige steun neemt toe

Wegens Luthers populariteit onder zowel het gewone volk als de adel werd de pauselijke bul in Duitsland met openlijke afkeer ontvangen. Velen verklaarden dat het niet nodig was eraan te gehoorzamen, en Luthers beschermheer, Frederik de Wijze, wees openlijk gehoorzaamheid aan de bul af. Luther nam toen de ongehoorde stap om in het openbaar de pauselijke bul te verbranden, in tegenwoordigheid van zijn medemonniken, de studenten en de burgers van Wittenberg (Hausser, p. 27).

Deze stoutmoedige stap om volledig met Rome te breken trok de aandacht van de hele Duitse natie voor Luthers zaak. Hij vond al snel politieke steun in de vriendelijke gezindheid van de keurvorst en van de juristen die een  reeds lang bestaande reden tot ontevredenheid hadden over de tussenkomst van kerkelijke hoven in burgerlijke zaken. Hij vond ook welwillende bondgenoten in de humanistische geleerden  die vol nationalistisch vuur gereed waren de onwaardige behandelingen, waaronder Duitsland te lijden had onder het Italiaanse en pauselijke regime, te wreken. Ze waren bereid te schrijven met scheldwoorden en satire – en ook om hun zwaarden te gebruiken (Fisher, p. 102).

Spoedig na deze gebeurtenissen deed Luther een politiek beroep op de Duitse adel voor hun ruggensteun. Zijn uitdaging aan het glorieuze Teutoonse volk dat ze  geboren waren om meesters te zijn had een enthousiasmerend effect op vele van de Duitse edelen en vorsten. Maar het was puur politiek, en ditzelfde type beroep is in meer recente tijden met succes gebruikt door Duitse generaals en dictators!

Luther drong aan: “Arme Duitsers die we zijn – we zijn misleid! We zijn geboren om meesters te zijn, en we zijn gedwongen het hoofd te buigen onder het juk van onze tirannen, en slaven te worden. Naam, titel, uiterlijke tekenen van koningschap, we bezitten die allemaal; kracht, macht, recht, vrijheid, al deze dingen zijn overgegaan naar de pausen  die ons ervan hebben beroofd. Zij krijgen de kern, wij de schil … Het is tijd dat het glorieuze Teutoonse volk ophoudt de marionet te zijn van de roomse hogepriester” (Bettenson, p. 278).

Vanaf toen bleef Luther en zijn aanhangers niets anders over dan te trachten een nieuw godsdienstig systeem te ontwikkelen, dat de leerstellingen omarmde die uit Luthers actieve pen vloeiden. In komende artikelen zullen we zien of Luthers systeem een terugkeer naar het geloof, de leer en de praktijk van Christus en de apostolische Kerk behelsde.