Deel 4: De Reformatie breidt zich uit

Dit artikel is de vertaling van het Engelstalige artikel “The Truth Behind the Protestant Reformation, Part 4” door Roderick C. Meredith (1930-2017), verschenen in het Tomorrow’s World magazine van september-oktober 2017.

Was de protestantse beweging een oprechte poging het nieuwtestamentische Christendom te herstellen? Laten de “vruchten” zien dat ze werd gemotiveerd en geleid door de Geest van God? Lees de verrassende WAARHEID in deze vierde aflevering van de serie artikelen van dr. Roderick C. Meredith waarin de sluier over de Reformatie wordt verwijderd!

We hebben reeds gesproken over de grote afval die de officiële christelijke kerk teisterde na de dagen van de apostelen. Heidendom – de ceremonies, tradities en filosofieën ervan – werd al snel in de vroege katholieke kerk ingevoerd.

Het gedocumenteerde verhaal van de absolute corruptie en losbandigheid in het officiële  christendom biedt een verrassend contrast met de geloofsovertuigingen, gewoonten en de levenswijze van de ware Kerk in de apostolische dagen. We ontdekten dat mannen als Hus en Savonarola de marteldood stierven vanwege hun pogingen deze verdorvenheid uit de katholieke kerk te zuiveren.

Miljoenen gewone mensen riepen om verlichting van de politieke en financiële tirannie van Rome. In de vorige aflevering bespraken we Luthers unieke vereenzelviging met deze vurige hoop van de massa’s.

We hebben de gedocumenteerde bewijzen getoond dat Luther werd terneergedrukt door schuldgevoel doordat hij zich niet in staat voelde te gehoorzamen aan wat hij dacht dat Gods wil was. Dit leidde hem tot het punt dat hij een woord aan Romeinen 1:17 toevoegde en leerde: “… de rechtvaardige zal uit het geloof [alleen] leven.”

Behalve in opstand komen tegen de katholieke doctrine van aflaten rebelleerde Luther tegen de noodzaak van elke vastgestelde gehoorzaamheid aan de geboden van God – nu alleen vertrouwend op “geloof alleen” voor behoud. En in zijn opstand tegen Rome deed hij een politiek beroep op de Duitse edelen voor hun ondersteuning, en hij schreef: “Wij zijn geboren om meesters te zijn … Het is tijd dat het glorieuze Teutoonse volk ophoudt de marionet te zijn van de Roomse opperpriester” (Henry Bettenson, Documents of the Christian Church [Documenten van de christelijke kerk], p. 278).

Het begin van het lutheranisme

Na zijn definitieve breuk met Rome begon Luther met te proberen een aantal leidende edelen en vorsten voor zich te winnen om zijn zaak te steunen. Zonder de juiste bescherming was hij ten dode opgeschreven – onder de ban van de keizer en de paus.

Gedurende zijn twistgesprekken met Johannes Eck, en in zijn prediking, schrijven en andere reformatorische werkzaamheden had Luther het respect verworven van een aantal jonge humanisten in Duitsland, onder wie Ulrich von Hutten en Franz von Sickingen waren. Von Hutten steunde Luthers godsdienstige oproepen door bijtende pamfletten tegen de paus en de hogere geestelijkheid te schrijven. En zijn vriend von Sickingen bood Luther zijn kasteel aan als toevluchtsoord in geval van nood.

Twee andere mannen bevorderden Luthers werk en waren met hem verbonden op de universiteit van Wittenberg. De eerste was Andreas Karlstadt, Luthers meerdere op de theologische school, die hem de doctorsgraad had verleend. Karlstadt was een kundig theoloog voor die tijd, maar miste Luthers persoonlijkheid en populaire welsprekendheid. Hij werd beschouwd als enigszins impulsief en wenste dikwijls een meer volledige hervorming tot stand te brengen dan Luther. Tot Luthers ontsteltenis bracht hij soms in praktijk waar Luther zelf alleen maar over sprak.

De andere man die geheel door Luthers leringen in beslag werd genomen, was Philipp Melanchton, hoogleraar Grieks aan de universiteit. Hij was in die tijd nog pas eenentwintig jaar oud, maar hij was zeer geleerd, gevoelig en briljant – hij genoot wegens zijn bekwaamheid reeds een grote reputatie. Zijn bekering tot Luthers leringen was niet vanwege een zware zielenstrijd, maar het gevolg van zijn enthousiaste instemming met Luthers interpretatie van de geschriften van Paulus.

Deze humanisten, deze theologen, de keurvorst Frederik de Wijze en vele andere vorsten, edelen en geleerden – allen begonnen zich bij Luther en zijn leerstellingen aan te sluiten. Voor de meeste vorsten en edelen waren de motieven louter politiek en financieel. Zij hadden genoeg van de overheersing en inbreuk van het Italiaanse pausdom. Luther was een tastbaar symbool geworden van deze reeds lang gevoelde rebellie. Onder zijn leiderschap werden zij verenigd in een gemeenschappelijk verbond van haat tegen de materiële macht van de rooms-katholieke kerk (Johannes Baptist Alzog, Manuel of Universal Church History [Handboek van algemene kerkhistorie], Vol. III, p. 202).

Voor de humanisten werd Luther een voorvechter die met populaire welsprekendheid tot uitdrukking bracht wat zij hadden geschreven in geestrijke, erudiete boeken en pamfletten, die het begrip van de gewone man te boven gingen. En zijn godsdienstige oproep gaf diepte en een positieve betekenis aan de aanvallen op de hiërarchie die hun satirische geschriften hadden ontbeerd. Hoewel velen van hen zijn leerstuk van genade niet begrepen, verspreidde zijn geest van opstandigheid tegen Rome zich snel.

Aldus werd Luther van de ene op de andere dag een kampioen van heel Duitsland voor hun diverse grieven tegen het pausdom. Een werkelijke beweging was nu begonnen, en de paus en de nieuwe keizer, Karel de Vijfde, zouden ontdekken dat ze zou uitgroeien tot een grote brand die zij niet goed het hoofd konden bieden.

De ontwikkeling van Luthers leer

Luthers verhandeling “Aan de christelijke adel van de Duitse natie”, uitgegeven in 1520, maakte hem zeer populair bij de Duitse adel, plaatselijke autoriteiten en boeren. Zijn praktische voorstellen erin zijn kort samengevat door Walker:

“Pauselijk wanbestuur, benoemingen en belastingen moeten worden beteugeld; bezwarende ambten afgeschaft; Duitse kerkelijke belangen zouden moeten worden geplaatst onder een ‘aartsbisschop van Duitsland’; het kerkelijk huwelijk worden toegestaan; de veel te talrijke heilige dagen verminderd in het belang van het bedrijfsleven en de gematigdheid; bedelarij, inclusief dat van de bedelorden, zou moeten worden verboden; bordelen zouden moeten worden gesloten; luxe zou moeten worden ingetoomd en het theologisch onderwijs op de universiteiten worden hervormd. Geen wonder dat invloed van Luthers werk enorm was. Hij sprak uit wat oprechte mensen allang dachten (Williston Walker, A History of the Christian Church [Een geschiedenis van de christelijke kerk], p. 345).

Later in datzelfde jaar viel Luther, in zijn “Babylonische ballingschap van de kerk”, de sacramentele praktijken van de roomse kerk aan. Hij loochende het dogma van de transsubstantiatie en zei dat er slechts twee echte sacramenten zijn: de doop en het avondmaal. Hij ontkende de Bijbelse geldigheid van de andere roomse sacramenten: het vormsel, het huwelijk, orden en het heilig oliesel, hoewel hij wel zei dat boetedoening een zekere sacramentele waarde heeft als een terugkeer naar de zuiverheid van de doop.

Het is opmerkelijk dat met het verwerpen van de transsubstantiatie Luther de absolute autoriteit van de Bijbel in zaken van geloof en praktijk verklaarde. Hij zei: “Aan wat wordt beweerd zonder het gezag van de Bijbel of van bewezen openbaring mag als opinie worden vastgehouden, maar er is geen verplichting het te geloven … Transsubstantiatie … moet worden beschouwd als een uitvinding van de menselijke rede, aangezien het noch op de Bijbel noch op gezond verstand is gebaseerd …” (Bettenson, Documents, p. 280).

Als Luther alleen maar dit type Bijbelse toets op al zijn leerstellingen had toegepast, dan zou de wereld van vandaag er heel anders hebben kunnen uitzien! Want toen hij werd beschuldigd van het invoegen van het woord sola (alleen) in Romeinen 3:28, antwoordde hij hoogmoedig: “Mocht uw paus zich nutteloos ergeren aan het woord sola, dan kunt u hem prompt antwoorden: Het is de wil van dr. Maarten Luther dat het zo moet zijn” (Alzog, p. 199). En, kunnen wij daaraan toevoegen op goed gezag, er is nooit een andere reden voor dergelijke onbijbelse veranderingen gegeven. Als het ging om Luthers eigen persoonlijke leerstellige overtuigingen, was Maarten Luther beslist een eigenwijze man.

De essentie van Luthers leer

De essentie van het evangelie voor Luther was vergeving van zonden door een persoonlijk, veranderend geloof in Jezus Christus. Hij beschouwde dit alleen als het ware soort godsdienst (Walker, p. 346).

Maar Luther sloeg totaal geen acht op de Bijbelse lering over het volkomen berouw dat moet voorafgaan aan enige vergeving van zonden. En zijn geest bleef opstandig tegen de noodzaak van gehoorzaamheid aan welke soort van gezag of wet ook nadat men was vergeven door geloof in Christus. Hij schreef: “Zovelen als er geloven in Christus, hoe talrijk en zondig ze ook mogen zijn, zullen noch verantwoordelijk zijn voor hun werken noch veroordeeld worden op grond daarvan.” En verder: “Ongeloof is de enige zonde waaraan de mens schuldig kan zijn; wanneer de naam wordt toegepast op andere daden is het een verkeerde benaming …” (Alzog, p. 199).

Zijn derde traktaat van 1520, “Over christelijke vrijheid”, stelt dat een christelijke man geestelijk aan geen mens noch aan enige wet onderworpen is. Hij betoogde dat aangezien wij door geloof alleen worden gerechtvaardigd, wij niet langer de verplichting hebben de wet van God te houden.

Hier zien we dat Luther deze persoonlijke, emotionele en psychologische ervaring van vrije vergeving als de centrale grondregel van al zijn leringen bleef benadrukken. Hij had zich zo benauwd gevoeld door schuldbesef toen hij in de roomse kerk was dat hij zich nu gedwongen voelde elk besef van wet en de noodzaak tot gehoorzaamheid ter zijde te werpen. Wij zullen deze lering op een andere plaats vergelijken met de Bijbel.

Luthers leer was nu in grote lijnen compleet. Hoewel hij zich later op veel kleinere punten nader zou verklaren, waren de grondbeginselen van Luthers theologische systeem vastgesteld (Walker, p. 346).

Luther in Worms en op de Wartburg

In 1521 werd Luther gedagvaard voor de Rijksdag van Worms, en zijn vrienden waarschuwden hem dat hij in levensgevaar was. Maar de keizer had hem een belofte van vrijgeleide gegeven en hij was dan ook vastbesloten te gaan, zelfs “al waren er evenveel duivels in die stad als er dakpannen op de huizen waren”.

Toen hij voor de Rijksdag verscheen werd Luther meteen geconfronteerd met een reeks van zijn boeken en gevraagd of hij die wilde herroepen of niet. Na een schorsing om na te denken gaf hij toe dat hij te sterk tegen personen kon hebben gesproken, maar dat hij van de inhoud van wat hij had geschreven niets wilde herroepen, tenzij het door de Bijbel of de rede kon worden weerlegd. Naar verluidt zou hij hebben besloten met de woorden: “Hier sta ik; ik kan niet anders. God helpe mij. Amen” (Jesse Lyman Hurlbut, The Story of the Christian Church [Het verhaal van de christelijke kerk], p. 153).

Op de terugweg vanuit Worms werd Luther gegrepen door bevriende handen en naar het kasteel van Wartburg bij Eisenach gebracht, waar hij zich bijna een jaar verborgen moest houden. Hij was onder de ban van het keizerrijk gesteld, en had Duitsland onder de heerschappij van een sterke centrale autoriteit gestaan, dan zou Luthers carrière spoedig geëindigd zijn in martelaarschap. Maar de doortastende en hem vriendelijk gezinde plaatselijke heerser, Frederik de Wijze, bewees keer op keer Luthers redding te zijn. Vanuit zijn geheime schuilplaats op de Wartburg maakte Luther zijn voortgaande activiteit kenbaar door voor zijn zaak veel brieven en pamfletten te schrijven, die allemaal over heel Duitsland verzonden werden. Maar de meest blijvende vrucht van die periode was zijn vertaling van het Nieuwe Testament. Deze vertaling in het Duits van de Griekse tekst van Erasmus was een werk van grote literaire waarde en wordt beschouwd als de grondslag van de Duitse geschreven taal (Ludwig Hausser, The Period of the Reformation [De periode van de Reformatie], pp. 60-61).

“Weinig diensten van groter belang dan deze vertaling zijn ooit bewezen aan de ontwikkeling van het godsdienstige leven van een natie. Maar Luther had ook, met al zijn eerbied voor het Woord van God, zijn eigen regels voor kritiek daarop. Deze resulteerden in de relatieve helderheid waarmee zijn interpretatie van het werk van Christus en de methode van behoud door geloof worden onderwezen. Geoordeeld naar deze normen vond hij ook dat Hebreeën, Jakobus, Judas en Openbaring boeken van ondergeschikte waarde waren. Zelfs van de Bijbelteksten zelf werd de ene hoger gewaardeerd dan de andere” (Walker, p. 349).

We zien dus dat, hoewel Luther leerde dat alle ware leer op de Bijbel moest zijn gebaseerd, als het aankwam op het interpreteren van de Bijbel hij zijn eigen favoriete theorieën had over zelfs de betrekkelijke waarde van hele Bijbelboeken! En, zoals we zullen zien, stelde hij degenen, die het niet eens waren met zijn leerstellige theorieën, geducht aan de kaak.

Doorgaande reformatie te Wittenberg

Terwijl Luther op de Wartburg in afzondering bleef, gingen verscheidene van zijn medestanders verder met de kerkelijke revolutie in Wittenberg. In veel gevallen voerden zij dezelfde hervormingen door waarover Luther gesproken had – maar nog niet naar gehandeld had.

In oktober 1521 hekelde Luthers medemonnik Gabriel Zwilling de mis en drong aan op het achterwege laten van eden door de geestelijkheid. Vele van de leden van het Augustijnse klooster van Wittenberg zagen spoedig af van hun beroep, en Zwilling viel al gauw het gebruik van beelden aan.

Met Kerstmis 1521 riep Karlstadt de stad op het Laatste Avondmaal op de nieuwe manier te vieren. Hij ging voor in gewone kleding, liet alle verwijzingen naar offeren gedurende de liturgie weg, bood zowel brood als wijn aan de leken aan, en gebruikte de Duitse taal in het bedienen van het sacrament (Roland Bainton, The Reformation of the Sixteenth Century [De Reformatie van de zestiende eeuw], p. 64).

Het afnemen van de biecht en de vasten werden spoedig opgegeven. Karlstadt leerde dat alle geestelijken behoren te trouwen en later, in 1522, nam hij zelf een vrouw.

De algemene opwinding werd verhevigd door de aankomst, in december 1521, van diverse radicale “profeten” uit Zwickau. Zij claimden rechtstreekse goddelijke inspiratie, onderwezen tegen de kinderdoop en profeteerden het spoedige einde van de wereld (Walker, p. 350). Melanchton was ontzet over al deze gebeurtenissen en was te onzeker van zichzelf om deze nieuwe leringen te bevestigen of ontkennen.

Karlstadt echter trachtte alleen maar Luthers oproep om terug te keren naar Bijbelse praktijken goed te overdenken. Het is misschien ongelukkig dat de komst van de profeten uit Zwickau de beweging enige tijd met radicalisme aantastte. Deze incidenten waren zeer onaangenaam voor de keurvorst Frederik de Wijze en lokten waarschuwende protesten uit van andere Duitse vorsten. Het is belangrijk te beseffen dat Luther een nauw pad moest bewandelen om deze Duitse vorsten, die politieke, militaire en financiële steun gaven, te blijven behagen.

En zo was Luther, deels om elke verdere censuur op radicalisme door de Duitse vorsten te vermijden en deels vanwege een duidelijke jaloezie van Karlstadt vastbesloten naar Wittenberg terug te keren en weer de leiding van de reformatorische beweging op zich te nemen (G.H. Orchard, A Concise History of Foreign Baptists [Een beknopte geschiedenis van buitenlandse baptisten], p. 339).

Karlstadts hervormingen

Maar laten we eerst enkele veranderingen die Karlstadt aanbracht bekijken:

Karlstadt zag af van alle kledij voor de geestelijkheid en was, hoewel een geestelijke, gekleed in een grote grijze mantel, als een boer. Een tweede principe versterkte deze positie nog eens, namelijk het idee van sociale gelijkheid. De leer van het priesterschap van alle gelovigen werd zo serieus genomen dat Karlstadt geen doctor genoemd wilde worden, maar alleen ‘broeder Andreas’. De wens, die Luther ertoe aanzette het patroon van het vroege christendom te herstellen, werd verder uitgebreid met het erbij betrekken van veel oudtestamentische praktijken. De vernietiging van beelden werd gebaseerd op het verbod van Mozes, zo ook de invoering van een strikte sabbatviering. Het hele programma was vreemd aan de geest van Luther die geloofde dat de aarde en haar volheid van de Heer is en dat elk deel kan worden gebruikt in het belang van de godsdienst (Bainton, pp. 65-66).

Toen hij van dit nieuwe programma hoorde, keerde Luther onmiddellijk terug naar Wittenberg, won de gunst van de keurvorst en de gemeenteraad en verbande Karlstadt uit de stad.

Het verrassende feit wordt hier onthuld dat Karlstadt, hoewel hij sommige punten niet begreep, pogingen deed om veel van de praktijken van Christus en de apostelen weer in te stellen. Luther wilde daar niets van weten. Soms wilde hij wel spreken over terugkeren naar het Bijbelse Christendom, maar hij verwierp alle echte pogingen dat ook werkelijk te doen.

Luthers alliantie met de vorsten

Na Luthers terugkeer uit Wittenberg toonde hij in alle dingen een uitgesproken conservatieve houding en hij herwon zijn invloed bij de Duitse vorsten. Hij werd een groot deel van de tijd gedwongen tot politiek spel, omdat het succes van de lutherse beweging geheel afhing van hun gunst.

De keizer werd nu geheel in beslag genomen door een grote oorlog met Frankrijk met als inzet de controle over Italië. In december 1521 was paus Leo X gestorven en zijn opvolger was nog niet invloedrijk genoeg om Luthers activiteiten te beteugelen. Onder deze gunstige omstandigheden zag het ernaar uit alsof de Reformatie de gehele Duitse natie voor haar zaak zou winnen (Hausser, pp. 68-69).

In diverse delen van Duitsland waren zich nu veel lutherse gemeenten aan het vormen, en het probleem van kerkorganisatie en -bestuur deed zich voor. Zonder de Bijbel te raadplegen om uit te vinden wat voor kerkbestuur Christus in Zijn Kerk had ingesteld, dacht Luther zijn eigen systeem uit. “Luther was er nu van overtuigd dat zulke verenigingen van gelovigen de volle macht hadden hun eigen pastors te benoemen en af te zetten. Hij vond echter ook dat de tijdelijke bestuurders, die de posities van hoogste macht en verantwoordelijkheid innamen in de christelijke gemeenschap, als eerste plicht hadden het Evangelie te bevorderen. De ervaringen in de onmiddellijke toekomst en de behoeften van de feitelijke kerkorganisatie binnen uitgebreide gebieden, zouden Luther afwenden van elke sympathie die hij nu met dit vrije kerkzijn had naar een strikte afhankelijkheid van de staat” (Walker, p. 351).

Wegens juist dit soort door mensen bedachte kerkbestuur, zien we dat de lutherse kerk tot in recente tijden politiek gecontroleerd werd en bijna volledig afhankelijk van de staat was. Maar Luthers inspanningen de gunst van de Duitse vorsten te behouden en zijn neiging talloze ideeën en gebruiken te behouden, die uit de heidense roomse kerk waren overgebracht, – zorgden ervoor dat hij als zeer conservatief werd beschouwd. In feite liet hij in veel opzichten de rooms-katholieke tradities niet achter zich.

Luther besliste dat in de details van de eredienst grote vrijheid toelaatbaar was zolang het ‘Woord van God’ centraal bleef staan. De verschillende lutherse kerkgemeenten ontwikkelden spoedig een ruime verscheidenheid aan gebruiken in hun kerkdiensten. In plaats van Latijn hanteerde men in toenemende mate de Duitse taal. Luther behield veel van de katholieke vorm van de mis en gaf er in 1526 een in het Duits. Hij behield ook de katholieke praktijk van de biecht, zij het niet als verplichting. “Geoordeeld naar de ontwikkeling van de Reformatie elders was Luthers houding ten aanzien van wijzen van eredienst sterk conservatief, waarbij zijn principe was dat ‘wat niet tegen de Bijbel ingaat, voor de Bijbel is en de Bijbel ervoor’. Daarom behield hij veel van de roomse gebruiken, zoals het gebruik van kaarsen, het kruisbeeld, en de illustratieve aanwending van afbeeldingen” (Walker, p. 352).

 

Een scheuring in Luthers partij

In deze tijd begonnen de eerste scheuringen onder Luthers volgelingen te verschijnen. De eerste vervreemding deed zich voor onder de humanisten, wier leider Erasmus heel weinig sympathie voelde voor Luthers leer van ‘rechtvaardiging door geloof alleen’. Hij vreesde de gevolgen van een lering die feitelijk de morele verantwoordelijkheid van de mens ontkende. En de heftige geschriften van Luther, gekoppeld aan de tumultueuze uitbarstingen op verscheidene plaatsen, verontrustten hem in toenemende mate.

In de herfst van 1524 begon hij Luthers ontkenning van de vrije wil te betwisten. Deze leer, die we in een latere sectie vollediger zullen bespreken, beweerde dat met de val van Adam de natuur van de mens zo radicaal verdorven was dat hij niet in staat was God te gehoorzamen of ook maar iets werkelijk goeds te doen.

In het besef van de grove dwaling van deze en andere leerstellingen die door Luther werden aangehangen, en bevreesd voor de toenemende achteruitgang van belangstelling voor onderwijs en openbare moraal, die samen leek te gaan met Luthers leringen, brak Erasmus formeel met Luther (Alzog, pp. 226-227).

Een andere scheuring in de beweging vond plaats wegens de onvrede van sommigen met de halfslachtige maatregelen die Luther als hervormer nam. Velen wilden oprecht teruggaan naar het patroon van het nieuwtestamentische Christendom. Maar Luther scheen nu vastbesloten zoveel mogelijk roomse praktijken en leerstellingen te behouden, zonder zijn fundamentele leerstellingen van rechtvaardiging door geloof alleen en afwijzing van de pauselijke hiërarchie en het sacramentele systeem overboord te gooien. Ongetwijfeld vond hij dat hij dit moest doen om de politieke ondersteuning van de Duitse vorsten te behouden.

Het is waar dat de leiders van sommige van deze bewegingen radicaliseerden. Een voorbeeld hiervan is Thomas Müntzer, die zowel rooms-katholieken als lutheranen aanviel wegens hun leerstellingen, bewerend dat hijzelf direct geïnspireerd werd, en zijn volgelingen leidde in het plunderen en verwoesten van kloosters en het vernielen van alle beelden in de kerken (Walker, p. 353).

Toch lijkt het zeker dat als Luther louter op God had willen vertrouwen voor zijn bescherming, in plaats van te dingen naar de gunst van de menselijke vorsten, hij de mensen kon hebben geleid naar een volledige breuk met het heidense katholieke systeem, met zijn leerstellingen en gebruiken. Hij zou alleen al in Duitsland vele duizenden oprechte mannen en vrouwen hebben gevonden die hem graag hadden gevolgd. Want de massa’s hadden allang genoeg van het roomse en feodale systeem en waren rijp voor verandering.

Hier was een grandioze gelegenheid om een echt herstel van het apostolische christendom tot stand te brengen. Als Luther en zijn aanhangers hun wil volkomen aan God hadden overgegeven, Zijn leiding hadden gevraagd in elke fase van dit herstel en eerlijk het duidelijke letterlijke woord van de leringen en praktijken waren gevolgd die door Christus en Zijn apostelen waren ingesteld, zou waarschijnlijk een groot deel van Duitsland gevolgd zijn.

Maar dat zou niet het geval zijn. Luthers weigering een volledige hervorming door te voeren maakte dat vele oprechte, maar onopgeleide boeren en stedelingen de prooi werden van onevenwichtige leiders, die in veel gevallen enkele van de ware apostolische praktijken herstelden die Luther opzettelijk had genegeerd – maar deze maar al te vaak vermengden met vreemde excessen van eigen vinding.

De boerenoorlog

De zojuist beschreven situatie bracht de nu beruchte opstand van de Duitse boeren voort. De manier waarop Luther blunderde in het aanpakken van deze toestand veroorzaakte veruit de ernstigste scheiding in zijn beweging.

De Duitse boerenstand was generatieslang verdrukt en hun staat was van een toenemende ellende. De prediking en godsdienstige opwinding van Luthers hervormingsbeweging had gewerkt als een vonk die hen aanzette tot de lang uitgestelde actie van opstand tegen hun meesters.

“In maart 1525 gaven de boeren twaalf artikelen uit, waarin zij het recht eisten voor elke gemeenschap haar eigen predikant te kiezen en af te zetten, dat de grote tienden (of graan) werden gebruikt voor het onderhoud van de predikant en andere uitgaven van de gemeenschap, en de kleine tienden werden afgeschaft, dat de lijfeigenschap zou worden weggedaan, reserveringen voor de jacht beperkt, dat de armen het gebruik van de bossen werd toegestaan, dat dwangarbeid werd geregeld en behoorlijk betaald, dat rechtvaardige huren werden vastgesteld, en er geen nieuwe wetten meer werden aangenomen, dat landerijen werden teruggegeven aan gemeenschappen waarvan ze waren afgenomen, en betalingen voor erfenissen aan hun meesters werden afgeschaft. Voor het moderne denken waren dit gematigde en redelijke verzoeken. Voor die tijd leken ze revolutionair” (Walker, p. 354).

Hoewel veel protestantse historici volhouden dat Luther geen deel had in de boerenopstand, is het een verdraaiing van de waarheid het feit te ontkennen dat de boeren eenvoudig sommige van de principes van vrijheid in praktijk brachten die in Luthers eigen geschriften waren vervat. En het feit kan niet worden ontkend dat als Luther zich in hun uur van nood niet tegen hen had gekeerd, er duizenden levens zouden zijn gespaard – en dat de economische slavernij van de Duitse boerenstand niet zou zijn voortgezet (Hausser, p. 102).

Maar Luther was achterdochtig jegens de onopgeleide boerenklasse – ondanks het feit dat zijn eigen familie ertoe had behoord. En nog belangrijker, Luther had zijn vertrouwen gesteld in de ondersteuning van de vorsten en was altijd behoedzaam hen niet te kwetsen – hoewel hij hun wel een gematigde waarschuwing en een herinnering aan hun verantwoordelijkheid in de verwachte uitbarsting zond (Hausser, p. 103).

Luther bepleit onderdrukking

Omdat Luther lange tijd liefde en terughoudendheid had bepleit en goed wist van Christus’ gebod ‘uw vijanden lief te hebben’, is zijn ommekeer in de zaak van de boerenopstand niets minder dan verbazingwekkend. Verder maakte de situatie zulk geweld zoals hij bepleitte niet noodzakelijk – zelfs al zou zo’n koers verenigbaar met christelijke principes zijn geweest.

Ongetwijfeld werden er fouten aan beide zijden begaan. Maar Luthers razende oproep aan de vorsten om de boeren onbarmhartig te vernietigen onthult een geest die zo ver van de Geest die Jezus Christus leidde afstond, als mogelijk voorstelbaar was.

Henry C. Vedder schildert een accuraat beeld van de stuitende situatie:

Hoewel de boeren een goede zaak hadden, gebruikten zij niet altijd goede methoden. De meeste van hen waren onwetend, allen waren getergd, en sommigen waren woest door het hun aangedane onrecht. In hun opstand werden enkele wandaden begaan; kastelen werden in brand gestoken en geplunderd en gewetenloze onderdrukkers werden gedood. Deze daden werden nu een excuus voor een wraakneming waarvan de wreedheid in de geschiedenis zelden is overtroffen. Historici, die geen motief hebben te overdrijven, hebben berekend dat er een volle honderdduizend werden gedood voordat de woede van de vorsten en de ridders tot bedaren was gebracht.

Voorop onder degenen die hen aanspoorden was Luther. Het schijnt dat hij was gealarmeerd door de hardnekkigheid van degenen die hem en zijn leringen voor de boerenoorlog verantwoordelijk wilden stellen. Zijn hoop was op de bescherming en het patronaat van de vorsten, die hij met de duidelijke woorden die hij had gesproken diep beledigd moest hebben. Daarom zond hij midden in het oproer een tweede pamflet naar de pers, waarin hij een volledige ommekeer maakte en de boeren even heftig openlijk beschuldigde als hij tevoren de vorsten had berispt.

“Zij veroorzaken oproer, beroven en plunderen schaamteloos kloosters en kastelen die hun niet toebehoren. Als openbare straatrovers en moordenaars verdienen zij alleen al hiervoor een tweevoudige dood van lichaam en ziel. Het is juist en wettig bij de eerste gelegenheid een opstandige persoon te doden, die als zodanig bekend staat en reeds onder de ban van God en de keizer valt. Voor een openbare rebel is iedereen zowel rechter als beul. Precies zoals wanneer een brand uitbreekt, degene die deze het eerst kan blussen de beste is. Rebellie is niet een gemene moord, maar is als een groot vuur dat een land in brand steekt en verwoest; vandaar dat oproer een land vol moord en bloedvergieten met zich meebrengt, weduwen en wezen maakt, en alles verwoest als de grootste ramp. Daarom moet wie ook maar kan, neerslaan, wurgen en doodsteken, heimelijk of in het openbaar, en moet bedenken dat er niets giftiger, gevaarlijker en meer duivels is dan een opstandige man. Precies zoals men een dolle hond moet doodslaan; als u niet tegen hem vecht, zal hij tegen u vechten, en tegen een heel land met u.

Laat de burgerlijke macht met vertrouwen doorgaan en toeslaan zolang het een spier kan bewegen. Want dit is het voordeel: de boeren hebben een slecht geweten en onwettige goederen, en wanneer dan een boer wordt gedood, heeft hij daarom lichaam en ziel verloren en gaat hij voor altijd naar de duivel. Het burgerlijk gezag echter heeft een rein geweten en wettige goederen en kan met alle zekerheid van hart tegen God zeggen: ‘Zie, mijn God, gij hebt mij aangesteld tot prins of heer, daarover kan ik niet twijfelen, en hebt mij het zwaard tegen de boosdoeners toevertrouwd (Romeinen 13:1-4) … Daarom zal ik bestraffen en neerslaan zolang ik een spier kan bewegen; gij zult oordelen en goedkeuren.’ … Dit zijn zulke wonderlijke tijden dat een prins gemakkelijker de hemel kan winnen door het vergieten van bloed dan anderen door gebed” (Vedder, A Short History of the Baptists [Een korte geschiedenis van de baptisten], pp. 173-174).

Terecht kunnen we ons afvragen: Als dit de woorden zijn van een door God gezonden hervormer, wat is dan de standaard van ware religie?” Zijn dit de woorden van een man die wordt geleid door de heilige Geest van God? Gebruikte de opgestane Christus deze man om Zijn “kleine kudde” te zuiveren?

Door deze wrede daad van zich zo bitter tegen de boeren te keren had Luther een grotere achting verworven bij de beschermende vorsten. Maar zelfs menselijk gesproken waren de kosten groot. Vanaf die tijd was de sympathie voor zijn zaak onder de boeren van zuidelijk Duitsland bekoeld.

Erasmus berispte Luther wegens zijn hypocriete gedrag in deze smerige zaak. Hij schreef: “Wij oogsten nu de vruchten van uw leer. U zegt inderdaad dat het Woord van God door zijn wezen heel andere vrucht zou moeten dragen. Welnu, naar mijn mening hangt dat grotendeels af van de manier waarop het wordt gepredikt. U ontkent iedere verbondenheid met de opstandelingen, terwijl zij u beschouwen als hun vader, en als de opsteller en uitlegger van hun principes” (Alzog, p. 223).

Hierna is het eenvoudig te begrijpen dat de boeren vrijwel geen sympathie hadden voor de man die de vorsten ertoe aanzette hen en hun geliefden “neer te slaan, te wurgen en dood te steken”.

De verdeling van Duitsland

De bloedige onderdrukking van de boerenopstand liet de vorsten en de steden de volledige controle over Duitsland. De politieke bondgenootschappen, die nu werden gevormd, waren voor of tegen de Reformatie. Een bond van katholieken werd georganiseerd door hertog George van Saksen en andere katholieke vorsten, die in juli 1525 in Dessau bijeenkwamen. Een wederstrevende lutherse bond werd gevormd in Torgau. Een verlenging van de strijd van de keizer – deze keer tegen een alliantie van de paus en de Franse koning – hield Karel V te druk bezig om tussenbeide te komen in de godsdienstige conflicten in Duitsland (Walker, p. 356).

In de Rijksdag van Speyer in 1526 werd een decreet opgemaakt waarbij iedere Duitse vorst het recht kreeg om op zijn eigen grondgebied godsdienstige zaken te regelen – voorlopig – zoals hij zich verantwoordelijk voelde tegenover God. Deze daad gaf de lutherse beweging haar eerste legale bestaan, en werd beschouwd als een triomf voor de Duitse hervormers. Vanaf deze tijd echter was Luther met handen en voeten gebonden aan zijn vorstelijke beschermers. Zoals we zullen zien was hij gedwongen tot compromissen en bedrog teneinde in hun gunst te blijven. Door zijn eigen systeem was het hem niet toegestaan het Woord van God zonder vrees of partijdigheid te prediken. Hij en de protestantse zaak waren onlosmakelijk verbonden aan de politiek van deze wereld.

Maar de keizer overwon spoedig al zijn vijanden en de vorsten werd in 1529 bevolen naar de Rijksdag van Speyer te komen. De katholieke partij was nu in de meerderheid en gaf een edict uit waarin de vooruitgang van de Reformatie werd verboden in de staten die haar niet hadden aanvaard en verleende volledige vrijheden in de hervormde gebieden aan allen die katholiek bleven.

Tegen deze ongelijke maatregelen lieten de keurvorst van Saksen en verscheidene andere vorsten een formeel protest horen. Vanaf die tijd werd de term protestants toegepast op de lutherse partij en op de lutherse leerstellingen (Fisher, The History of the Christian Church [De geschiedenis van de christelijke kerk], p. 304).

Vanaf deze tijd werd de ontwikkeling van de lokale kerken per grondgebied een vast beleid. Er zou een verdeling van Duitsland komen van katholieke gebieden in het zuiden en de protestantse in het noorden.

Nu bepaalde dikwijls waar iemand woonde zijn godsdienst. En de verspreiding van het lutheranisme hing meer af van politiek dan van profeten.

In de volgende aflevering zullen we het resultaat – de vruchten – van deze religieus-politieke beweging bespreken. Vervolgens zullen we verdergaan met de opwindende gebeurtenissen in andere fasen van de Reformatie. Om ons perspectief vast te houden, moeten we steeds deze vragen in gedachten houden: Werd deze beweging gemotiveerd en geleid door Gods heilige Geest? Was het een echte terugkeer naar het “… geloof dat eenmaal aan de heiligen overgeleverd is” [Judas 3]?

Mist u niet de volgende boeiende aflevering van deze belangrijke serie om meer antwoorden te krijgen!