Deel 1

Van de redactie:

Aangezien dit jaar [2017] het 500e jaar van de protestantse Reformatie is, lijkt het een goede gelegenheid het doek op te trekken en voor onze lezers de ware betekenis van de Reformatie – die door maar weinig mensen werkelijk wordt begrepen – kristalhelder te maken. Dit artikel is het begin van een informatieve serie over het onderwerp dat we graag met u willen delen.

 

Roderick C. Meredith, hoofdredacteur van het tijdschrift Tomorrow’s World en de leidende evangelist van de Levende Kerk van God is bij uitstek gekwalificeerd om deze serie te schrijven. Zijn dienaarsambt overspant bijna 65 jaar, vanaf de vroegste jaren van het wereldwijde werk van Herbert W. Armstrong tot de huidige multimediale voortzetting daarvan om de wereld te bereiken met het evangelie van het komende Koninkrijk van God. Dr. Meredith is al lange tijd deskundig op het gebied van de geschiedenis en betekenis van de protestantse Reformatie en in deze serie worden de resultaten van zijn onderzoek bijeengebracht over dit vaak verkeerd begrepen onderwerp. De waarheid over de Reformatie zal worden uiteengezet – een waarheid die de laatste 500 jaar van de godsdienst die christendom wordt genoemd voor u in een verbazingwekkend ander licht plaatst.

 

Wij hopen dat u deze geheel nieuwe serie boeiend zult vinden!

De echte waarheid over de protestantse Reformatie

Dit artikel is de vertaling van het Engelstalige artikel “The Plain Truth about the Protestant Reformation - Part 1” door Roderick C. Meredith, verschenen in het Tomorrow’s World magazine van maart-april 2017.

De protestantse beweging van vandaag staat onder druk. De protestantse Reformatie heeft een waar Babylon van honderden verschillende kerkgenootschappen voortgebracht. Deze variëren in geloof en praktijk van helemaal van de fundamentalistische Quakers tot de moderne congregationalisten, van de ouderwetse methodisten tot de Christian Science-kerk, van de conservatieve lutheranen tot de mormonen, zevendedags adventisten en Jehova Getuigen – met honderden nuances daartussen.

Wat is de werkelijke grondslag van de protestantse kerken in de wereld van vandaag? Waarom kwamen de eerste leiders ervan in opstand tegen het gezag van de rooms-katholieke kerk? In hoeverre zijn zij verantwoordelijk voor het hedendaagse verdeelde christendom?

Zijn de protestantse hervormers erin geslaagd de door hen beoogde doelen te bereiken? Belangrijker nog: zijn ze erin geslaagd het geloof van Jezus en van de geïnspireerde nieuwtestamentische Kerk te doen herleven? Want de werkelijke vraag is of de protestantse hervormers en hun opvolgers erin zijn geslaagd terug te keren tot “… het geloof dat eenmaal … overgeleverd is” (Judas 3).

Deze vragen zijn van groot belang. Velen van ons zijn als kind grootgebracht in een van de vele denominaties of sekten die uit de Reformatie zijn voortgekomen. Wij gingen ervan uit – zoals ieder kind doet – dat wat ons werd onderwezen allemaal waar was.

Maar natuurlijk werden ons allemaal verschillende dingen onderwezen!

In de Bijbel wordt ons gezegd: “Beproef alle dingen, behoud het goede” (1 Thessalonicenzen 5:21). Het doel van deze serie is daarom een objectief onderzoek naar de werkelijke factoren die aan de protestantse Reformatie ten grondslag liggen. We zullen proberen te ontdekken waarom de eerste hervormers tegen het rooms-katholieke systeem in opstand kwamen, en waarom de verscheidene protestantse groeperingen vorm kregen zoals is gebeurd. Met gebruik van de onpartijdige feiten van de geschiedenis, zullen we in principe, de leer, methoden en daden van de protestantse hervormers vergelijken met de Bijbel, die zij zeiden te volgen.

 

De basis van het oordeel

In het besef van de huidige trend naar modernisme en de afwijzing van de Bijbel als geïnspireerd gezaghebbend boek, kunnen we eenvoudig stellen dat deze serie wordt geschreven vanuit het gezichtspunt van een fundamentalistisch, letterlijk begrip van de Bijbel. Deze geïnspireerde openbaring van God zal de beslissende  toetssteen zijn voor waarheid.

Aan die lezers die misschien modernistisch zijn, of hogere critici, vragen we eenvoudig: Hebt u werkelijk bewezen of de Bijbel wel of niet bovennatuurlijk geïnspireerd is? Een goede manier om bovennatuurlijke inspiratie te weerleggen zou zijn doorslaggevend bewijs te presenteren dat de tientallen profetieën, die specifieke oordelen uitspreken over de belangrijkste steden en naties van de oude wereld, niet zijn uitgekomen. Helaas voor uw zaak is niemand daartoe in staat geweest.

Een andere test zou zijn God op Zijn Woord te nemen, zich overgeven aan de gehoorzaamheid aan Zijn wil, en dan in werkelijk geloof en ernstig, gelovig gebed, een van de vele specifieke beloften die in de Bijbel worden gegeven te claimen en te zien of een wonderen bewerkende God wel of niet achter Zijn Woord staat.

Natuurlijk heeft de modernist dit niet gedaan. Hij heeft niet kunnen bewijzen dat de Bijbel niet geïnspireerd is. Daarom is het misschien goed om onszelf eraan te herinneren dat het intellectuele hypocrisie is iets te bespotten en belachelijk te maken wanneer er geen bewijs is van het tegendeel.

Daarom zullen we de Bijbel gebruiken als de algemene geestelijke maatstaf waar we de protestantse Reformatie tegenaan zullen houden.

Ook zullen we de uitspraken van de hervormers zelf citeren over wat hun bedoelingen waren. We zullen de historische verslagen nagaan om te zien wat zij werkelijk hebben gedaan. Daarna zullen we uitspraken van hun protestantse nazaten bekijken en die laten meehelpen een oordeel te geven over de uiteindelijke resultaten van de Reformatie.

 

De protestantse doeleinden

We zullen de bekende uitspraak van William Chillingworth, de protestantse theoloog, onderzoeken: “De Bijbel, de hele Bijbel, en niets dan de Bijbel, is de godsdienst van protestanten” (Schaff-Herzog, Encyclopedia of Religious Knowledge [Encyclopedie van religieuze kennis], “Chillingworth, W.”). In hun voortdurende bevestiging van de Bijbel als “de geïnspireerde meetlat voor geloof en praktijk” (Schaff-Herzog, “Bible”), hebben de protestantse leiders zichzelf de verplichting opgelegd de godsdienst van Jezus Christus en Zijn apostelen in alle opzichten na te volgen.

De lutheranen verklaren in hun Torgauboek van 1576 dat “de enige norm waarmee alle dogma’s en alle leraars moeten worden gewaardeerd en beoordeeld niets anders is dan de profetische en apostolische geschriften van het Oude en van het Nieuwe Testament” (T.M. Lindsay, A History of the Reformation [Een geschiedenis van de Reformatie], p. 467).

De gemiddelde protestant van vandaag aanvaardt deze uitspraken meestal op het eerste gezicht en gaat ervan uit dat ze minstens zeer dicht bij de waarheid moeten zijn. Wij zouden vragen: Was dit daadwerkelijk het geval in het verloop van de protestantse Reformatie? Is het nu waar?

Het is ook goed eraan te denken dat John Knox, evenals andere leidende hervormers, in zijn geschriften en leringen erkende “dat alle aanbidding, eerbied, of dienst aan God die door het brein van de mens in de godsdienst van God is uitgedacht, zonder Zijn uitdrukkelijke gebod, afgoderij is”. Vervolgens voegt hij kracht en scherpte toe aan zijn bewering door te zeggen dat “het geen enkel excuus zal zijn als u zegt dat wij niet op afgoden vertrouwen, want dat zal iedere afgodenvereerder beweren; maar als u of zij voor Gods eer iets doen dat tegengesteld is aan Gods Woord, toont u [en zij] dat u uw vertrouwen stelt op iets anders naast God, en dus afgodenvereerders bent. Let erop, broeders, dat velen een afgod maken van hun eigen wijsheid of fantasie; meer vertrouwend op wat zij denken dat goed is dan op God” (William Hastie, The Theology of the Reformed Church [De theologie van de hervormde kerk], p. 50).

Knox’ waarschuwing tegen valse “dienst aan God die door het brein van de mens in het leven is geroepen” loopt beslist parallel aan Jezus’ veroordeling van de “overlevering van de mensen” (Markus 7:7-8). Het is erg belangrijk dat wij dit principe begrijpen alvorens te pogen de werkelijke betekenis van de protestantse Reformatie te doorgronden. Want zoals Salomo wijselijk schreef: “Er is soms een weg die iemand recht schijnt, maar het einde ervan zijn wegen van de dood” (Spreuken 14:12).

We moeten de Reformatie niet zien in het licht van menselijke ideeën en van wat de mens redelijk lijkt, maar in het licht van Christus’ woorden “… dat de mens van brood alleen niet zal leven, maar van elk woord van God” (Lukas 4:4). Wij moeten ook Jezus’ waarschuwing tegen menselijke traditie in overweging nemen, en het feit dat de hervormers dit principe begrepen en beweerden een koers te volgen gebaseerd op  de Bijbel alleen.

 

Was Gods ware Kerk hervormd?

Hoewel het een onderwerp is waarover veel protestanten niet graag spreken, moeten we, om de betekenis van de Reformatie juist te begrijpen, nog één andere zeer belangrijke overweging in aanmerking nemen. Dat is: was de protestantse beweging een reformatie van Gods ware Kerk die was ontspoord? Is de rooms-katholieke kerk derhalve in feite de misleide nakomeling van de Kerk die Jezus Christus zei te zullen bouwen?

Zo niet, was de protestantse beweging dan eenvoudig een poging van mensen om zich te ontworstelen aan een vals en wreed systeem, waarvan zij toegeven dat die in veel van zijn geloofspunten en praktijken heidens en duivels is? In dat geval, waar was Gods ware Kerk in al die eeuwen tussen de oorspronkelijke apostelen en de protestantse hervormers?

Jezus Christus zei: “… Ik [zal] mijn gemeente  bouwen en de poorten van het dodenrijk zullen haar niet overweldigen” (Mattheüs 16:18, NBV). Aan het einde van Zijn dienstwerk op aarde gebood Hij Zijn apostelen: “Ga dan heen, onderwijs al de volken, hen dopend in de Naam van de Vader en van de Zoon en van de Heilige Geest, hun lerend alles wat Ik u geboden heb, in acht te nemen. En zie, Ik ben met u al de dagen, tot de voleinding van de wereld …” (Mattheüs 28:19-20).

Waar was aan het begin van de Reformatie de Kerk die Jezus bouwde, de Kerk waaraan Hij beloofde: “Ik ben met u al de dagen”? Als het de rooms-katholieke kerk was, dan waren de protestanten eenvoudig – zoals katholieke historici beweren – in opstand tegen de Kerk van God op aarde.

In dit geval hadden zij, hoeveel zij ook mochten willen verbeteren aan de omstandigheden binnen de ware kerk, moeten denken aan en gehoorzamen aan de woorden die Christus sprak over de schriftgeleerden en farizeeën, de perverse, maar rechtmatig aangestelde godsdienstleiders van Zijn tijd: “daarom, al wat zij u zeggen dat u in acht moet nemen, neem dat in acht en doe het; maar doe niet naar hun werken …” (Mattheüs 23:3).

Maar als het het geval is dat de kerk van Rome niet de Kerk is die Jezus bouwde, dan is de vraag: waarom hebben de hervormers dan niet gezocht naar en zich verenigd met die Kerk die nooit had deelgenomen aan het heidendom van Rome, noch besmet was met haar valse leer en invloed, de Kerk waaraan Jezus had beloofd met haar te zullen zijn, tot het einde van deze wereld, de Kerk waarvan Hij het levende Hoofd is (Efeze 1:22)?

Waarom veel nieuwe kerken beginnen als de enig ware Kerk nog steeds bestond?

Of was het nodig om alleen het geloof en de moraal te reinigen van die individuen die bereid waren uit een corrupt rooms systeem te komen?

Deze vragen eisen een antwoord! Zoals we later zullen zien, proberen veel protestantse leiders – wetend en gelovend dat Rome hun ware bron is – haar claim het ware lichaam van Christus op aarde te zijn te verdedigen. Deze veronderstelling moet zorgvuldig onderzocht worden.

Is de moeder-kerk in Rome de enige historische basis voor het protestantse pleidooi voor haar afstamming van Christus en Zijn apostelen? We zullen zien.

Het hedendaagse christendom

We moeten elke godsdienstige denominatie of beweging wegen met de weegschaal van Christus’ profetische uitspraak: “Aan hun vruchten zult u hen herkennen. Men plukt toch geen druif van doornstruiken of vijgen van distels? Zo brengt iedere goede boom goede vruchten voort en een slechte boom brengt slechte vruchten voort” (Mattheüs 7:16-17).

De eerlijke historicus zal moeten toegeven dat de Reformatie in haar kielzog bij de gewone mensen een toegenomen belangstelling voor en kennis van de Bijbel met zich meebracht. Ook de opbloei van kennisverwerving en van de kunsten tijdens de Renaissance verspreidde zich gemakkelijk naar de hele bevolking van die landen die het protestantisme aanvaardden. Het moet toegegeven worden dat de protestantse landen een veel hoger onderwijsniveau handhaven dan de katholieke landen. En op dezelfde manier hebben zij een veel hogere levensstandaard, materieel gesproken.

Maar, om terug te keren naar de werkelijke wortel van het probleem, hoe zijn de geestelijke normen van de moderne protestanten in vergelijking met die van de geïnspireerde nieuwtestamentische Kerk?

Heeft er een werkelijke terugkeer naar het apostolische christendom plaatsgevonden? Of staat ons, noodzakelijkerwijs, nog een nieuwe enorme reinigende godsdienstige opleving in de toekomst te wachten?

Sprekend tot Zijn discipelen over de farizeeën, de godsdienstleiders van Zijn tijd, zei Christus: “… Elke plant die Mijn hemelse Vader niet geplant heeft, zal uitgetrokken worden” (Mattheüs 15:13). Zijn de “vruchten”, de resultaten, van de protestantse Reformatie zodanig dat ze ons laten zien dat deze beweging werd geplant door God en werd gebruikt tot Zijn eer?

Het doel van deze serie artikelen is de vele vragen te beantwoorden die hier worden opgeworpen. We zullen naar de wortel van deze vragen gaan.

Laten we ons om te beginnen herinneren dat de protestantse Reformatie door iedere eerlijke christen moet worden bezien in het licht van de duidelijke leringen en voorbeelden van Christus en de apostelen – de Bijbel en de Bijbel alleen – waarvan protestantse leiders beweerden dat het hun enige meetlat voor geloof en praktijk was.

Als het protestantse geloof waar is, dan kunnen we bewijzen dat dat zo is. Maar we moeten er niet vanuit gaan, zonder bewijs, dat de doctrines, geloofspunten en praktijken van het moderne protestantisme de religie vormen die door Jezus Christus, de Zoon van God, is gesticht.

We moeten in deze kwestie boven alles weten. We moeten er zeker van zijn. We moeten niet bang zijn Christus en Zijn Woord te vergelijken met wat beweert Zijn Kerk te zijn in onze tijd.

Dit is een eerlijke uitdaging.

 

Christendom na de dood van de apostelen

Alle geleerden zijn het erover eens dat de protestantse hervormers hebben gebroken met de historische katholieke kerk.

Heel weinig leken zijn op de hoogte van de geschiedenis van degeneratie en uiterste verdorvenheid waartoe die organisatie was gezonken voordat de roep om te hervormen klonk. Kennis van dit feit en enig begrip van de historische achtergrond van de protestantse Reformatie zijn onontbeerlijk voor een volledig  en juist begrip ervan.

Er wordt algemeen erkend dat de zichtbare kerk in het vroege Romeinse Rijk veel van de geloofspunten en praktijken van Christus en de apostelen volledig veranderd heeft. We dienen de aard van deze veranderingen te begrijpen om de latere Reformatie juist te kunnen beoordelen. En als we het verhaal van het roomse systeem bekijken, moeten we onszelf afvragen: “Is dit de geschiedenis van Gods ware Kerk die ontspoord is?”

 

Vroege afval

Een mysterieuze verandering transformeerde het leven, de leer en de eredienst van de zichtbare Kerk binnen vijftig jaar na de dood van de oorspronkelijke apostelen. Jesse Lyman Hurlbut merkt op: “Gedurende vijftig jaar na het leven van St. Paulus hangt er een gordijn voor de kerk, waar wij tevergeefs doorheen trachten te kijken; en wanneer het uiteindelijk opengaat, omstreeks 120 n. Chr., met de geschriften van de vroegste kerkvaders, zien wij een kerk die in vele opzichten heel erg verschilt van die in de dagen van St. Petrus en St. Paulus” (pag. 41). (The Story of the Christian Church [De geschiedenis van de christelijke kerk], p. 41).

Deze ongebruikelijke transformatie doet denken aan de onheilspellende woorden van Paulus: “Want er zal een tijd komen dat zij de gezonde leer niet zullen verdragen, maar dat zij zullen zoeken wat het gehoor streelt, en voor zichzelf leraars zullen verzamelen overeenkomstig hun eigen begeerten. Ze zullen hun gehoor van de waarheid afkeren en zich keren tot verzinsels” (2 Timotheüs 4:3-4). Petrus gaf een soortgelijke waarschuwing in zijn tweede brief: “Maar er zijn ook valse profeten onder het volk geweest, zoals er ook onder u valse leraars zullen zijn, die heimelijk verderfelijke afwijkingen in de leer zullen invoeren. Daarmee verloochenen zij zelfs de Heere, Die hen gekocht heeft, en brengen zij een snel verderf over zichzelf. En velen zullen hen, door wie de weg van de waarheid gelasterd zal worden, op hun verderfelijke wegen navolgen” (2 Petrus 2:1-2).

In feite waren er in de tijd van de laatste brief van de apostel Johannes, omstreeks 90 n. Chr., al volop verdraaiingen van het ware geloof, en kregen valse leraars het overwicht binnen de zichtbare Kerkgemeenten. Johannes schrijft dat een zekere Diotrefes reeds mensen excommuniceerde die vasthielden aan de waarheid, en “… hiermee nog niet tevreden, erkent [of: ontvangt, SV] hijzelf de broeders niet en verhindert het hun die het wel willen doen en stoot hen uit de gemeente” (3 Johannes 9-10).

Vanuit het objectieve standpunt van de seculiere historicus beschreef Edward Gibbon dit deel van de kerkgeschiedenis: “Een droeviger plicht wordt de historicus opgelegd. Hij moet de onvermijdelijke mengeling van dwaling en corruptie ontdekken die zij aannam tijdens een lang verblijf op aarde, onder een zwak en gedegenereerd mensenras” (The Decline and Fall of the Roman Empire [Het verval en de val van het Romeinse Rijk], vol. I, p. 380).

De zichtbare christelijke samenkomsten, ondermijnd door valse leraren met wereldse ambities, begonnen de praktijken en gewoonten van de oude heidenen over te nemen in de plaats van het geïnspireerde geloof en de praktijk van de apostolische Kerk. “Het christendom begon reeds het gewaad van het heidendom te dragen” (James Wharey, Sketches of Church History [Schetsen van kerkgeschiedenis], p. 39).

Ceremonies en rituelen begonnen het vereren van God vanuit het hart te vervangen totdat uiteindelijk de hele godsdienst uit weinig anders bestond (Wharey, p. 40). Dit gold natuurlijk alleen voor de zichtbare kerk als geheel.

 

Sommigen zetten de apostolische praktijk voort

In weerwil van de afvalligheid van de meerderheid is er een overvloed aan historisch bewijs dat erop wijst dat een aantal christelijke gemeenschappen – waarvan sommige veel, sommige weinig van de waarheid vasthielden – de fundamentele doctrines en praktijken van de oorspronkelijke Kerk bleef volgen tot in de tijd van de Reformatie. Gibbon spreekt over de benarde situatie van de belangrijkste navolgers van de apostolische Kerk, de “Nazarenen” genoemd, die “de fundamenten van de Kerk hadden gelegd, (maar) zich spoedig zagen overweldigd door steeds groeiende massa’s uit allerlei polytheïstische [met meerdere goden] religies die zich schaarden onder de banier van Christus; en de heidenen die, met de officiële goedkeuring van hun eigen apostel, het ondraaglijke gewicht van de mozaïsche ceremonies hadden verworpen, weigerden ten slotte aan hun meer nauwgezette broeders dezelfde soort tolerantie te tonen waarom zijzelf aanvankelijk nederig maar dringend hadden gevraagd voor hun eigen praktijk” (Gibbon, p. 387).

Aldus zien we dat heidense bekeerlingen de gewoonten van hun voormalige heidense religies in de Kerk begonnen te brengen, en een houding van minachting voor degenen die trouw wilden blijven aan het voorbeeld en de praktijk van Christus en de oorspronkelijke apostelen. Ongetwijfeld was deze zelfde houding de reden dat Diotrefes de trouwe kerkleden kon uitstoten met de klaarblijkelijke goedkeuring van de zichtbare gemeenten.

Aangezien het niet de bedoeling van deze serie is de geschiedenis van het kleine lichaam van gelovigen na te gaan die trouw bleven aan apostolische geloof en eredienst, en aangezien het een algemene praktijk is voor confessionele kerkhistorici het geloof van deze mensen te verdraaien en te belasteren, is het misschien goed hier een citaat van Hurlbut op te nemen waarin hij erkent hoe ingewikkeld het is de ware geloofsovertuigingen van deze mensen duidelijk te krijgen, of, wat dat betreft, de werkelijke ketterijen van die tijd. Hij zegt:

Met betrekking tot deze sekten en de zogenaamde ketterijen komt één moeilijkheid om hen te begrijpen voort uit het feit dat (behalve van de montanisten en zelfs daar in grote mate) hun eigen geschriften zijn verdwenen; en wij zijn voor onze kijk op hen afhankelijk van degenen die tegen hen schreven, en die ongetwijfeld bevooroordeeld waren. Veronderstel bijvoorbeeld dat de methodisten als kerkgenootschap niet meer bestonden met al hun literatuur; en dat duizend jaar later geleerden zouden proberen hun leringen vast te stellen uit de boeken en pamfletten die in de achttiende eeuw tegen John Wesley werden geschreven, wat een verkeerde conclusies zouden er worden getrokken en wat een verwrongen portret van het methodisme zou er worden gepresenteerd! (The Story of the Christian Church [De geschiedenis van de christelijke kerk], p. 66.)

Voeg bij deze schaarse historische gegevens het feit dat veel moderne kerkhistorici schrijven vanuit een bepaald kerkgenootschappelijk standpunt dat bevooroordeeld is tegenover de apostolische praktijken en geloofsovertuigingen, en het wordt eenvoudig op te merken dat het inherent lastig is de waarheid over zulke christenen uit de voorbije eeuwen te ontdekken. Niettemin bevat zelfs het getuigenis van vijanden overvloedig bewijsmateriaal dat er tot op de dag van vandaag een ononderbroken keten van deze trouwe gelovigen heeft bestaan.

 

De ontwikkeling van de katholieke kerk

Hoewel veel van de waarheid, zoals we zagen, binnen vijftig jaar na de dood van de apostelen verloren ging voor de plaatselijke kerkgemeenten, kwam de rooms-katholieke kerk als zodanig niet eerder dan de vierde eeuw tot ontwikkeling. Daarvoor waren er veel afsplitsingen en vertakkingen binnen de zichtbare kerk, maar de voortgang van de letterlijke afgoderij werd opgehouden wegens de vervolging door de Romeinse staat – dat voorkwam dat veel van de heidenen binnenkwamen en de Kerk tot in die mate zuiver hield.

Maar zelfs dan nog was het hoofdzakelijk een zuiverheid in dwaling, want de theologie van die tijd was zover afgeweken van de leringen van Jezus en de apostelen dat veel doctrines nu waren gebaseerd op de ideeën van Plato en andere heidense filosofen. Origenes, één van de grote kerkvaders van deze periode, was een bewonderaar van deze filosofie en gebruikte die bij het verklaren van de leringen van het evangelie. Dit leidde hem tot de allegorische methode van het interpreteren van de Bijbel (Wharey, p. 46).

In zijn behandeling van deze periode beschreef Gibbon voor ons de geleidelijke ontwikkeling van wat uiteindelijk de Rooms-katholieke hiërarchie werd, vormgegeven naar het patroon van de regering van het keizerlijke Rome. Hij schreef: “De eerste christenen hielden zich niet meer bezig met de zaken en genoegens van de wereld; maar hun liefde tot handelen, die nooit geheel kon worden uitgedoofd, herleefde spoedig, en vond een nieuwe bezigheid in het bestuur van de kerk” (Gibbon, p. 410).

Over de ontwikkeling van deze kerkregering zegt Gibbon dat het al gauw het model volgde van de provinciale synoden – waarbij verscheidene kerken in één gebied werden verenigd onder de leiding van de bisschop van de kerk met de meeste leden en gewoonlijk gesitueerd in de grootste stad (Gibbon, p. 413-415). Met de bekering van Constantijn tot het nominale christendom werd de kerkregering nog nauwer gemodelleerd naar de Romeinse staat. Wharey zegt ons: “Onder Constantijn de Grote werd de kerk voor het eerst verbonden met de staat, en werd haar bestuur afgestemd op die verbinding, volgens principes van staatsbeleid” (Church History [Kerkgeschiedenis], p. 55).

 

Corruptie en moreel verval

De toenemende verdorvenheid en corruptie van de geestelijkheid worden verhaald door Mosheim, die op treffende wijze de machtswellust beschrijft die de harten en de geesten van de geestelijke leiders van deze periode binnensloop: “De bisschoppen hadden schandelijke ruzies onder elkaar met betrekking tot de grenzen van hun bisdommen en de omvang van hun jurisdictie; en terwijl zij de rechten van de mensen en van de lagere geestelijkheid met de voeten traden, wedijverden zij met de civiele bestuurders van de provincies in luxe, arrogantie en wellustigheid” (Institutes of Ecclesiastical History [Instituten van kerkelijke historie], p. 131).

Toen Constantijn in 323 n. Chr. de enige keizer van het Romeinse Rijk werd, werd het christendom binnen een jaar, tenminste in naam, erkend als de officiële godsdienst van het rijk. Deze erkenning werkte niet alleen in op het bestuur van de kerk en het moreel van de geestelijken, maar had ook een diepgaande invloed op de hele kerk en haar leden.

Alle vervolging van de gevestigde kerk hield plotseling en voor altijd op. De oude dag van de zon werd spoedig als een dag van rust en eredienst uitgeroepen. Heidense tempels werden ingewijd als kerken. Geestelijken werden spoedig een bevoorrechte klasse en stonden boven de wet van het land.

Nu wilde iedereen lid van de kerk worden. “Ambitieuze, wereldse, gewetenloze mannen streefden naar een ambt in de kerk ten behoeve van maatschappelijke en politieke invloed” (Hurlbut, p. 79). In plaats van dat christendom van invloed was op de wereld en deze veranderde, zien we de wereld de belijdende christelijke kerk overheersen.

“De erediensten namen toe in pracht, maar waren minder spiritueel en vanuit het hart dan die in eerdere tijden. De vormen en ceremoniën van het heidendom slopen langzamerhand de eredienst binnen. Sommige van de oude heidense feesten werden kerkelijke feesten met verandering van naam en voorwerp van aanbidding. Omstreeks 405 n. Chr. begonnen er beelden van heiligen en martelaars in de kerken te verschijnen…” (Hurlbut, p. 79).

Kerk en staat werden één geïntegreerd systeem toen het christendom werd aanvaard als de godsdienst van het keizerrijk. Het rooms-katholieke systeem was begonnen en Hurlbut vertelt ons dat “de kerk zich langzamerhand de macht over de staat toe-eigende, en het resultaat was niet christendom, maar een min of meer corrupte hiërarchie die het gezag over de naties van Europa bekleedde en van de kerk hoofdzakelijk een politieke machinerie maakte” (Hurlbut, p. 80).

 

Katholicisme aan de macht

Binnen twee jaar nadat wat christendom genoemd werd de officiële godsdienst van het Romeinse Rijk was geworden, werd door Constantijn een nieuwe hoofdstad gekozen en gebouwd. Hij koos de Griekse stad Byzantium uit, omdat de ligging ervan haar relatief veilig maakte voor de oorlogsverwoestingen waardoor Rome zo vaak werd geplaagd.

Spoedig daarna vond de verdeling van het rijk plaats – met de benoeming door Constantijn van medekeizers voor het Westen. De verdeling van het rijk bereidde de weg voor voor de komende splitsing in de katholieke kerk. Dit verschafte ook een gemakkelijker weg naar de verheerlijking van de bisschop van Rome, doordat hij nu niet werd overschaduwd door de keizer.

Gedurende deze tijd regeerde de gevestigde kerk oppermachtig – en elke poging terug te keren tot het apostolische geloof zou streng gestraft zijn als een belediging van de staat. “Het gebod werd uitgevaardigd dat niemand mocht schrijven of spreken tegen de christelijke (katholieke) godsdienst, en alle boeken van haar tegenstanders moesten worden verbrand” (Hurlbut, p. 85).

Zo zien we dat degenen die misschien veel waarheid hadden behouden gedurende deze periode werden beroofd van de middelen enig verslag van hun geloof te bewaren voor toekomstige generaties. Dit edict was effectief in het uitroeien van ketterij, maar het was ook effectief in het onderdrukken van alle waarheid die tegenover de katholieke doctrine werd vastgehouden.

Wat betreft de inhoud van die doctrine zegt Wharey: “De Theologie van deze eeuw begon veel verwaterd en met bijgeloof en heidense filosofie slecht gemaakt te worden. Vandaar dat er duidelijke sporen zijn te zien van buitensporige aanbidding van overleden heiligen, van een geloof in een staat van vagevuur voor zielen na de dood, van het celibaat van de geestelijkheid, van de aanbidding van beelden en relikwieën en van veel andere opinies, die in de loop van de tijd de ware godsdienst bijna geheel uitbanden of tenminste sterk verduisterden en corrupt maakten” (Church History [Kerkgeschiedenis], p. 60). We zien dus dat naarmate de katholieke kerk voortbestond, bijgeloof, heidendom en afgoderij toenamen.

De ontwikkeling van de pauselijke macht was het opvallendste feit gedurende de tien eeuwen van de middeleeuwen. De paus in Rome claimde spoedig de heerser te zijn, niet alleen over de andere bisschoppen, maar ook over naties, koningen en keizers (Hurlbut, p. 105).

Gregorius I (590-604) maakte de kerk tot de eigenlijke machthebber in de provincie rond Rome, en hij was degene die de doctrine van het vagevuur ontwikkelde, de aanbidding van beelden, en de transsubstantiatie. George Park Fisher spreekt over deze periode: “Kerstmis ontstond in het Westen (Rome) en ging vandaar over naar de Oosterse Kerk. Veel christenen namen nog altijd deel aan het heidense Nieuwjaarsfestival” (History of the Christian Church [Geschiedenis van de christelijke kerk], p. 119).

Sprekend over de doctrinaire controverses die in deze tijd door de kerk woedden zegt hij: “De tussenkomst van de staat in doctrinaire zaken is een feit dat vraagt om bijzondere aandacht. In de filosofie was Plato’s invloed nog steeds overheersend: zowel Augustinus als Origenes waren grootgebracht in de Platonische geest” (Fisher, p. 121). Dit is een duidelijke verklaring dat de filosofische leringen van zulke heidense denkers als Plato de doctrinaire positie van veel vroege kerkvaders onmiskenbaar beïnvloedden!

 

De bloei en neergang van het pauselijke prestige

Het toppunt van de pauselijke oppermacht werd bereikt onder Gregorius VII, geboren Hildebrand. Onder zijn regering zien we het spektakel van de toenmalige [Duitse] keizer, Hendrik IV, die, teneinde absolutie te krijgen van de pauselijke ban van excommunicatie, “alle toebehoren van keizerschap aflegde, blootsvoets en in wol gekleed, drie dagen lang voor de poorten van het kasteel bleef staan” (Hurlbut, p. 111).

Een ander hoogtepunt in de voortgang van het pauselijke gezag was de regering van Innocentius III. Hij verklaarde in zijn inaugurele rede: “De opvolger van St. Petrus staat halverwege tussen God en de mens; onder God, boven de mens; Rechter van allen, door niemand geoordeeld” (Hurlbut, p. 112).

Spoedig daarna echter volgde de periode die bekendstaat als de Babylonische ballingschap van de kerk (1305-1378). Door de politieke invloed van de Franse koning werd het pausschap verplaatst van Rome naar Avignon in het zuiden van Frankrijk. De politieke en morele schandalen van de paus en de geestelijkheid gedurende deze hele periode verzwakten de pauselijke invloed, en begonnen de geesten van de mensen voor te bereiden op de latere pogingen tot reformatie (Mosheim, p. 490).

Dat er zelfs in deze periode veel goede en eerlijke mensen in de roomse kerk waren wordt niet betwijfeld. Maar de volledige afwijking van hun voorouders van de leer en praktijk van Christus en de apostelen, de vervanging daarvan door heidense filosofieën en leringen van heidense kerkfeesten, vastendagen, beelden, relikwieën en allerlei andere praktijken – dit allemaal zou het nagenoeg onmogelijk hebben gemaakt voor de meeste mensen de eenvoudige waarheden van de Bijbel te bevatten, zelfs als zij dat hadden gewild. En als gevolg van de heersende onwetendheid en barbarisme van die tijd zouden de meeste gewone mannen en vrouwen niet in staat zijn geweest de Bijbel te lezen, zelfs al was die beschikbaar geweest en hadden ze die willen lezen (Mosheim, p. 491).

Niettemin, het voortdurende misbruik van kerkelijk gezag door een onwetende en roofzuchtige geestelijkheid, de voortdurende schandalen van het pauselijk hof, en de compromitterende betrokkenheid van de pausen en kardinalen bij zowel wereldlijke als godsdienstige zaken – al deze dingen droegen veel bij aan het opwekken van een geest vol vragen bij de massa van het volk.

Aan het eind van de Babylonische ballingschap in 1378 keerde paus Gregorius XI terug naar Rome. Maar na zijn dood werden er door politieke druk en gemanoeuvreer door de kardinalen twee pausen gekozen! De wereld zag vervolgens het spektakel dat de nominale hoofden van het christendom gedurende een periode van vele jaren elkaar vervloekingen, bedreigingen, beschuldigingen en excommunicaties naar het hoofd slingerden.

Mosheim beschrijft deze ongelukkige gang van zaken heel goed: “Want gedurende vijftig jaar had de kerk twee of drie hoofden en de gelijktijdige opperpriesters overvielen elkaar met excommunicaties, vervloekingen en intriges. De rampen en ellende van die tijden zijn onbeschrijflijk. Want behalve de onophoudelijke conflicten en oorlogen tussen de pauselijke partijen, die voor talloze mensen ruïneus waren, en hen verwikkelden in het verlies van leven of van eigendom, was bijna ieder religieus besef in veel plaatsen uitgedoofd, en werd kwaadaardigheid dagelijks straffelozer en brutaler; de geestelijkheid, eerder al corrupt, legde nu zelfs de schijn van vroomheid en godvrezendheid terzijde, terwijl zij die zichzelf Christus’ plaatsvervangers noemden in openlijke oorlog met elkaar verkeerden en de gewetensvolle mensen, die geloofden dat niemand behouden kon worden zonder te leven in onderdanigheid aan Christus’ plaatsvervanger, werden in een toestand van de grootste verbijstering en verontrusting gebracht” (Mosheim, p. 496).

In zo’n  provocatieve staat bevond zich het christendom aan de vooravond van de Reformatie. Terecht had men zich kunnen afvragen: Is dit de kerk die door Jezus Christus werd gebouwd?

 

Voorlopers van de Reformatie

De geschiedenis lijkt soms vreemde dilemma’s te verschaffen. Vaak wordt er één van twee alternatieven aangenomen over het bestaan van de ware Kerk in de middeleeuwen. Eén is dat de Kerk van God als zichtbaar, georganiseerd lichaam van gelovigen in de loop van een periode van honderden jaren is opgehouden te bestaan. De andere is dat de rooms-katholieke kerk – waarvan we de uiterste verdorvenheid hebben beschreven – de enige legitieme afstammeling is van de Kerk waarvan Jezus Christus zei dat Hij die zou bouwen (Mattheüs 16:18).

Veel historici beginnen nu echter te begrijpen dat er vóór de tijd van Luther groepen gelovigen in de apostolische waarheid waren, verspreid over bijna alle landen van Europa (Mosheim, p. 685).

Lang voor het begin van de eigenlijke Reformatie werden veel van deze verschillende onafhankelijke bewegingen en godsdienstige genootschappen veel zelfbewuster tegenover het verval van de pauselijke invloed en macht. Sommige van deze hadden ongetwijfeld restanten van gelovigen in de apostolische waarheid onder zich, die nu al lange tijd wegkwijnden in obscuriteit, waartoe zij werden gedwongen door periodieke vervolgingen en verkrachtingen.

Daaronder waren de Albigenzen of katharen, puriteinen, die rond het jaar 1170 tot aanzien kwamen in het zuiden van Frankrijk. De katharen maakten veel gebruik van de Bijbel, hoewel van hen bekend is dat zij delen van het Oude Testament verwierpen (Williston Walker, A History of the Christian Church [Een geschiedenis van de christelijke Kerk], p. 250).

Zij vertaalden het Nieuwe Testament en brachten er kopieën van in omloop, wezen het gezag van de traditie af en vielen de rooms-katholieke doctrines van vagevuur, beeldenverering en verscheidene priesterlijke claims aan. Hun leer lijkt een mengeling van waarheid en dwaling geweest te zijn, maar hun verwerping van het pauselijk gezag bracht in 1208 een kruistocht tegen hen teweeg in opdracht van paus Innocentius III. Bijgevolg werd de sekte bijna geheel uitgeroeid door de moedwillige slachting onder de meeste bewoners van het gebied, onder wie vele katholieken (Hurlbut, p. 141).

 

De Waldenzen

Een andere groep verstrooide gelovigen in de apostolische leringen en praktijken werd de Waldenzen genoemd. Mosheim vertelt ons hoe de Waldenzen “zich vermeerderden en zich met een verbazingwekkende snelheid door alle landen van Europa verspreidden , en dat zij ook niet geheel konden worden uitgeroeid door enige strafmaatregel, hetzij door de dood of door enige andere vorm van vervolging” (p. 429).

Ongetwijfeld waren er verschillende gemeenschappen onder degenen die Waldenzen werden genoemd. Sommigen hielden zich meer aan apostolische waarheid dan anderen. Sommigen, wordt ons verteld, “keken naar de roomse kerk als een werkelijke kerk van Christus, zij het op grote schaal gedegenereerd”. Maar anderen “hielden vol dat de kerk van Rome van Christus was afgevallen, dat zij was verstoken van de heilige Geest, en dat zij die Babylonische hoer was die door St. Johannes wordt vermeld” (Mosheim, p. 430). Zoals we al gezien hebben beschuldigden de vijanden van deze verstrooide christelijke groeperingen hen dikwijls valselijk aangaande doctrines, en veel van de Bijbelse waarheid die zij wellicht hadden is waarschijnlijk verloren gegaan met de vernietiging van hun oorspronkelijke geschriften. Toch gaven zelfs hun vijanden soms welsprekend getuigenis van de moraal en de leer van de Waldenzen. In een appendix van Wharey’s Church History wordt het volgende incident aangehaald, dat komt uit een vroege en befaamde bron, en dat een idee geeft over het geloof en de praktijk van de vroege Waldenzen: “Toen koning Lodewijk XII van de vijanden van de Waldenzen die woonden in de Provence, inlichtingen had ontvangen over verschillende beestachtige misdaden die hen in de schoenen werden geschoven, zond hij Monsieur Adam Fumee, Meester van Verzoekschriften, naar hun gebied, en een zekere geleerde van de Sorbonne, Parui genaamd, die zijn biechtvader was, om de zaak te onderzoeken. Zij bezochten al hun parochies en tempels en vonden noch enige beelden, noch tekenen van de ornamenten die tot de mis behoorden, noch ceremonies van de roomse kerk. Nog veel minder konden zij iets ontdekken van die misdaden waarvan zij beschuldigd werden. Maar veeleer dat zij stipt de Sabbat hielden; hun kinderen lieten dopen overeenkomstig de vroege Kerk; hun de artikelen van het christelijk geloof en de geboden van God leerden. Toen de koning het verslag van de genoemde ambtenaren had gehoord, zei hij met een eed, dat zij betere mensen waren dan hijzelf of zijn volk” (J. Paul Perrin, History of the Waldenses [Geschiedenis van de Waldenzen], Boek I, hoofdstuk V).

Het is duidelijk dat gedurende de middeleeuwen veel kennis van het geloof dat eenmaal overgeleverd is bestond in de geest van vele getrouwe mannen en vrouwen. Zij kwamen vaak bijeen in godsdienstige lichamen met als doel de eredienst. Hoewel soms verstrooid en vervolgd waren zij feitelijk een Kerk, die doorging in de geest, het geloof en de praktijk van Christus en Zijn apostelen.

Wij moeten het feit onder de ogen zien dat de kennis van de apostolische waarheid en praktijk, waaraan zij vasthielden, beschikbaar was voor Luther en de andere hervormers als zij die hadden gewenst.

Naast deze verstrooide groepen van gelovigen die – onafhankelijk van Rome – honderden jaren bestonden, waren er vele individuele leiders binnen de roomse kerk die gealarmeerd raakten door het geestelijke verval en nog voor de eigenlijke Reformatie opriepen tot reformatie.

 

Het werk van John Wycliffe

Een van de opmerkelijkste hervormers vóór de Reformatie was John Wycliffe, geboren omstreeks 1324 in Yorkshire in Engeland. Hij wordt wel de morgenster van de Reformatie genoemd.

In Oxford bracht hij het tot aanzien als geleerde en werd hij uiteindelijk doctor in de theologie, en bekleedde verscheidene eervolle posities aan de universiteit. Spoedig werd hij leider onder degenen die een aantal schandelijke misbruiken van de geestelijkheid bestreden.

Wycliffe viel de bedelmonniken aan, het kloosterwezen, en stelde zich uiteindelijk op tegenover het gezag van de paus in Engeland. Hij schreef ook tegen de doctrine van de transsubstantiatie en bepleitte een eenvoudiger kerkdienst, volgens het patroon van het Nieuwe Testament.

Hij onderwees dat de teksten van de Bijbel de enige wet van de kerk zijn. Toch verwierp hij het pausdom niet totaal, maar alleen wat hij beschouwde als het misbruik ervan (Walker, p. 299).

De incompetentie van de geestelijkheid leidde hem ertoe predikers uit te zenden, zijn arme priesters die twee aan twee door het land trokken – om te werken waar het nodig was. Hun succes was groot omdat er reeds een sterk misnoegen bestond tegen de buitenlandse pauselijke belasting en een verlangen terug te keren naar een meer Bijbels geloof.

 

Wycliffe onderwees gehoorzaamheid aan de Tien Geboden

Hoewel hij zijn leer nooit geheel ontwikkelde en vanaf zijn geboorte zeer sterk verstrikt was in de rooms-katholieke ideeën van zijn tijd, zag Wycliffe duidelijk de noodzaak tot herstel van de gehoorzaamheid aan de Tien Geboden. Hij gebruikte nooit de karakteristieke middelen van de latere hervormers in hun poging zich aan deze apostolische leer te onttrekken. De geleerde historicus Augustus Neander beschreef deze vrijmoedige benadering. Hij verklaarde dat een van Wycliffe’s eerste werken als hervormer “een gedetailleerde uiteenzetting van de Tien Geboden was, waarin hij het immorele leven dat in zijn tijd onder alle rangen heerste stelde tegenover wat deze geboden vereisen. Wij moeten ongetwijfeld in gedachten houden wat hij zichzelf voorhield, dat hij werd geleid dit te doen door de onwetendheid waarmee de meeste mensen de decaloog [Tien Geboden] verraadden; en dat het zijn bedoeling was een tendens tegen te gaan dat men zich meer aantrok van de opinies van mensen dan van de wet van God. Maar tegelijkertijd kan het ons niet ontgaan een neiging te bespeuren om  de oudtestamentische vorm van de wet in zijn geheel aan te nemen, wat blijkt uit zijn toepassen van de wet van de Sabbat op de christelijke viering van de zondag” (General History of the Christian Religion and Church [Algemene geschiedenis van de christelijke religie en kerk], vol. IX, Deel 1, pp. 200-201).

Het was misschien ongelukkig dat Wycliffe geen volgeling naliet met een opvallend vermogen zijn werk in Engeland voort te zetten. Maar met zijn vertaling van de Bijbel in de Engelse taal, voltooid tussen 1382 en 1384, bewees hij een grote en blijvende zegen voor zijn tijdgenoten te zijn. “De grootste dienst die hij het Engelse volk gaf was zijn vertaling van de Bijbel en zijn openlijke verdediging van hun recht de Bijbel te lezen in hun eigen taal” (Fisher, p. 274).

Hoewel zijn opinies door de roomse hiërarchie werden veroordeeld, bleken pogingen hem gevangen te zetten vruchteloos wegens zijn vrienden en volgelingen, en hem werd toegestaan zich terug te trekken in zijn parochie in Lutterworth, waar hij een natuurlijke dood stierf. Met zijn dood kwam de politieke betekenis van de beweging van de Lollarden, zoals die populair werd genoemd, tot een einde. Hoofdzakelijk in het geheim bleven sommige van zijn volgelingen actief tot aan de Reformatie.

Maar zijn geschriften en leringen werden verspreid naar het buitenland en zoals een historicus zei: “Wycliffe’s belangrijkste invloed zou in Bohemen zijn, meer dan in het land van zijn geboorte” (Walker, p. 301).

 

De Hussitische herleving

Dat Wycliffe’s zienswijzen in Bohemen een bereidwilliger ontvangst kregen dan in Engeland was bijna geheel te danken aan de inspanningen van Johannes Hus.

Hus werd in 1369 in Bohemen geboren, en was een ijverige student van Wycliffe’s geschriften, en predikte de meeste van diens doctrines, in het bijzonder welke zich tegen de pauselijke inbreuken keerden. Als rector van de universiteit van Praag had Hus al vroeg een enorme invloed in Bohemen.

Aanvankelijk hoopte hij de kerk van binnenuit te hervormen en had hij het vertrouwen van zijn kerkelijke superieuren. Maar als prediker stelde hij met grote ijver de overheersende zonden van de geestelijkheid aan de kaak en hij begon wantrouwen te wekken. Toen hij werd aangesteld om enkele van de vermeende wonderen van de kerk te onderzoeken, eindigde hij ermee die onecht te verklaren en zei hij tegen zijn volgelingen op te houden met zoeken naar tekenen en wonderen en in plaats daarvan de Bijbel te onderzoeken.

Ten slotte “riep hij de pauselijke excommunicatie over zich af door zijn hartstochtelijke veroordeling van de hoogst onrechtvaardige verkoop van aflaten” (Fisher, p. 275). Hij liet zich door de met hem sympathiserende koning overtuigen in ballingschap te gaan. Maar helaas stemde hij er later mee in voor het Concilie van Konstanz te verschijnen na van de keizer een toezegging van vrijgeleide te hebben ontvangen. Hij verdedigde zijn leringen als zijnde in overeenstemming met de Bijbel, maar hij werd veroordeeld door het concilie en aan de burgerlijke macht voor executie uitgeleverd. Deze methode werd altijd gebruikt om de onschuld van de roomse kerk in dergelijke aangelegenheden te beschermen.

De keizerlijke toezegging van vrijgeleide werd verbroken volgens het katholieke principe dat “iemands woord niet gehouden hoefde te worden met ketters” (Hurlbut, p. 143). De wrede straf die over Hus werd uitgesproken was de dood op de brandstapel. Zijn moedige dood, en een jaar later die van Hiëronymus van Praag, die zijn hervormende geest en ideeën deelde, activeerden het hervormende element in Bohemen en beïnvloedden zijn landgenoten nog vele jaren (Fisher, p. 276).

 

Girolamo Savonarola

In 1452 werd in het Italiaanse Florence iemand geboren die de pauselijke corruptie uitdaagde in zijn eigen gebied.

Deze man was Girolamo Savonarola, die zo’n afkeer van de zondigheid en losbandigheid om hem heen had gekregen dat hij monnik werd in de Dominicaanse orde teneinde te ontkomen aan het kwaad rondom hem.

Hij predikte heftig tegen de kerkelijke, sociale en politieke kwaden van zijn tijd – waarbij hij geen ontzag had voor leeftijd, geslacht of omstandigheden van de mensen. Aanvankelijk wilde de stad niet luisteren, maar later raakte de kathedraal overvol. Hij gebruikte in zijn preken geen redeneringen meer, maar predikte in de naam van de Allerhoogste (Fisher, p. 276).

Enige tijd bewerkstelligde hij een schijnbare hervorming van de stad en gedurende korte tijd werd hij de eigenlijke politieke en religieuze leider van de stad Florence. Maar zijn politieke beleid bezorgde hem bittere vijanden, onder wie de paus, Alexander VI. Daar Savonarola weigerde te zwijgen, werd hij spoedig geëxcommuniceerd, gearresteerd en gevangengezet. Na een bevooroordeeld proces werd hij opgehangen, daarna verbrand en zijn as werd in de rivier de Arno geworpen.

Historici zijn het erover eens dat Savonarola’s belangstelling minder lag in doctrinaire hervormingen dan in de zuivering van de moraal. Dit moest worden bereikt binnen de grenzen van de roomse kerk. En we mogen constateren dat dit voor een groot deel eveneens gold voor Wycliffe en Hus. Alle drie waren zij grootgebracht als katholiek in geloof, praktijk en visie. Wycliffe wellicht uitgezonderd stierven zij in feite allen als katholiek – al streefden zij een hervorming na binnen dat lichaam.

Het is dus duidelijk dat geen enkele gewone man, hoe kundig en ijverig ook, in staat zou zijn geweest een zuivering teweeg te brengen van de geestelijke verdorvenheid van de rooms-katholieke kerk als geheel. Als gevolg van de voortgang van de pauselijke macht waren alleen de paus en zijn onmiddellijke hof degenen die dit konden doen.

 

Obstakels voor een ware reformatie of hervorming

Maar de verwikkelingen van het hoogst onrechtvaardige systeem waren zo groot, de verkoop van kerkelijke posten zo veelvuldig, de verleidingen munt te slaan uit de verkoop van aflaten en andere kerkelijke inkomsten zo rijkelijk voorhanden dat zelfs een eerlijke hervormer binnen het pauselijke hof zijn lot hopeloos hebben gevonden. “Wanneer mensen hun hele fortuin hadden aangeboord om een lucratieve post te kopen die ter veiling werd aangeboden, zou het dan niet monsterlijk zijn zulke posten af te schaffen? En er was geen geld voor compensatie. Toen Leo X stierf, zat het pausdom niet alleen in de schuld, maar was het bankroet. Een hervormende paus had geen kans op succes. Elke deur was versperd, en elk wiel geblokkeerd” (Plummer, The Continental Reformation [De continentale Reformatie], p. 15).

Toch bestonden er in de naties van Europa vele politieke, sociale en economische misstanden die schreeuwden om hervorming – om maar te zwijgen van de overweldigende godsdienstige wantoestanden. Op een of andere manier hing er, zoals we spoedig zullen zien, een soort algemene plotselinge onontkoombare algemene omwenteling in de lucht om de uiterlijke zelfgenoegzaamheid van die tijd op te schudden.

Maar zoals we hebben gezien waren dezelfde mannen die trachtten dit corrupte systeem te hervormen zo grondig geïndoctrineerd door de leringen van Rome dat het uiterst moeilijk was er compleet mee te breken. We moeten in gedachten houden dat deze mannen – en Luther, Zwingli en Calvijn en hun medestanders – allemaal van kindsbeen af waren grootgebracht in de rooms-katholieke leer en praktijk. Hun was niets anders onderwezen, en aangezien er praktisch geen godsdienstige boeken of Bijbels ter beschikking stonden in de eigen talen, kenden zij weinig anders dan het rooms-katholieke geloof en zijn ceremonies, rituelen en tradities.

Daarom was het voor hen haast onmogelijk het religieuze systeem waarin zij waren opgevoed objectief te vergelijken met het geloofsopvattingen en praktijken van Jezus Christus en de geïnspireerde nieuwtestamentische Kerk.

Vanuit een geestelijk standpunt echter was de werkelijke kwestie van die tijd niet of er één of andere reformatie zou komen, maar of er een terugkeer zou zijn naar het geloof dat eenmaal overgeleverd is. Een terugkeer naar het onvervalste apostolische christendom was hard nodig. Een terugkeer naar het ware evangelie, het geloof en de praktijk van Christus en de apostolische Kerk zou een nieuw tijdperk van gerechtigheid en aanbidding, van vrede en van vreugde hebben ingeluid.

Was er zo’n ware reformatie op komst? Dit is de vraag die zou moeten branden in de geest en het hart van alle denkende mensen, omdat het doorslaggevende antwoord op deze vraag de werkelijke betekenis van godsdienstige verdeeldheid en verwarring van onze tijd in belangrijke mate zal bepalen.

De antwoorden op deze wezenlijke vragen, het ontrafelen van dit fascinerende mysterie, zal verschijnen in een volgend artikel van deze serie.