God kan niet zondigen, noch verzocht worden met kwaad (1 Johannes 3:5; Jakobus 1:13). De "naijver" die in Exodus 20 genoemd wordt verwijst naar een eigenschap van rechtvaardigheid in plaats van zonde. Ons wordt gezegd dat wij ons niet moeten "nederbuigen voor een andere god, immers de Here, wiens naam Naijverige is, is een naijverig God" (Exodus 34:14). "Naijverig" is niet alleen eeneigenschap van God; het is een van Zijn namen die Zijn karakter beschrijven.

Zonder uitzondering gebruikt de Bijbel deze term in de context van Gods wetten tegen afgoderij (vgl. Deuteronomium 4:23-24; 5:9; 6:13-15). Afgoderij is een overtreding van het speciale verbond dat God maakte met Israël - een verbond dat grote voorspoed beloofde en een rol als Gods speciaal afgezonderde mensen. God legde uit, vlak voordat Hij de Tien Geboden gaf: "Nu dan, indien gij aandachtig naar Mij luistert en mijn verbond bewaart, dan zult gij uit alle volken Mij ten eigendom zijn, want de ganse aarde behoort Mij. En gij zult Mij een koninkrijk van priesters zijn en een heilig volk" (Exodus 19:5-6).

Met het geven van de Tien Geboden zei God vervolgens: "Ik ben de Here, uw God, die u uit het land Egypte, uit het diensthuis, geleid heb" (Exodus 20:2). Vijf keer in de Tien Geboden gebruikt Hij de uitdrukking "de Here uw God". Het woord "Here" op zichzelf wordt nog eens drie keer gebruikt. Waarom herhaalde God Zijn naam zo vaak? Het antwoord op deze vraag helpt ons de betekenis van goddelijke naijver te begrijpen.

De naam "Here" is vertaald uit het Hebreeuwse JHWH, wat de "Eeuwige, Onveranderlijke; Hij die was, is en zal komen" betekent (Companion Bible, appendix 4, II). God herhaalde deze naam om de intieme en persoonlijke verbondsrelatie te beschrijven die Hij verlangde te hebben met Israël; een relatie die vaak vergeleken wordt met een huwelijk (Jeremia 3:14, 20). Vanuit Gods perspectief is afgoderijgeestelijk overspel. Zoals een man en vrouw trouw van elkaar vereisen, eist God hetzelfde van Zijn mensen. De nadruk op Zijn naam laat dit zien.

Aan de andere kant is er vleselijke naijver en haat richting de naaste, aangewakkerd door hebzucht, wat afgunst genoemd wordt en één van de vruchten van het vlees is (vgl. Galaten 5:20; Jakobus 4:2). God kan uiteraard niet zondigen; Hij is op niemand jaloers. Hij is tenslotte de Schepper van alle dingen, en heeft absolute autoriteit over Zijn hele schepping. God vraagt: "Met wie dan wilt gij Mij vergelijken, dat Ik hem zou gelijk zijn? zegt de Heilige. Heft uw ogen naar omhoog en ziet: wie heeft dit alles geschapen? Hij, die het heer daarvan in groten getale uitleidt en elk daarvan bij name roept door de grootheid zijner sterkte en omdat Hij geweldig van kracht is; er blijft niet een achter" (Jesaja 40:25-26). Inderdaad, voor God zijn de natiën "als niets, zij worden door Hem beschouwd als nietig en ijdel"(vers 17). Het zal ons dus niets verbazen dat God beveelt "Gij zult geen andere goden voor mijn aangezicht hebben" en erop staat dat wij geen beelden, afbeeldingen of religieuze voorwerpen maken om te helpen in onze aanbidding van Hem (Exodus 20:4-5).

De betekenis is dus duidelijk. Goddelijke jaloezie beschrijft Gods grootheid als de enige ware God en Schepper - Zijn absolute macht om te redden; Zijn genade, Zijn oplettende zorg en Zijn ijver om Zijn beloften na te komen. Hij alleen bezit het absolute en exclusieve recht aanbeden te worden. Hij tolereert geen concurrentie als u een verbondsrelatie met Hem aan wilt gaan. Gods "jaloersheid" wijst op Zijn unieke goddelijke recht en rechtvaardigheid, niet de vleselijke menselijke afgunst die mensen kunnen voelen.