Kunnen christenen alles eten wat ze willen?
Vraag: Jezus zei: “… Ziet u niet in dat alles wat van buitenaf de mens binnengaat, hem niet kan verontreinigen? Want het komt niet in zijn hart maar in zijn buik en gaat in de afzondering naar buiten. Zo wordt al het voedsel gereinigd” (Markus 7:18-19). Betekent dit dat christenen alles kunnen eten wat ze willen?
Antwoord: Mensen gebruiken soms Markus 7:18-19 om hun verlangen te rechtvaardigen voedsel te eten dat de Bijbel ‘onrein’ noemt. Het is echter belangrijk dit vers in de context te lezen om echt te beseffen wat Christus leerde.
Let op de verzen die er onmiddellijk op volgen: “En Hij zei: Wat de mens uitkomt, dat verontreinigt de mens. Want van binnenuit, uit het hart van de mensen, komen voort kwade overwegingen, alle overspel, ontucht, moord, diefstal, hebzucht, allerlei kwaadaardigheid, bedrog, losbandigheid, afgunst, lastering, hoogmoed, dwaasheid; al deze slechte dingen komen van binnenuit en verontreinigen de mens” (vv. 20-23).
Het is duidelijk dat Jezus het had over het belang van goddelijk gedrag. Maar maakte had Hij het ook over voeding? Let op het parallelle verslag van dit onderricht in Mattheüs 15. Hier legde Christus uit – in de context van het ritueel wassen van de handen, niet van voedselvoorschriften: “… Elke plant die Mijn hemelse Vader niet geplant heeft, zal uitgetrokken worden” (Mattheüs 15:13). Dit was een les over goddelijk gedrag, niet over wat er op ons lunchmenu zou moeten staan!
Als dit een letterlijk onderricht over voeding zou zijn, zouden we ons moeten afvragen: “Kunnen christenen tegenwoordig verwachten dat wanneer ze arsenicum en andere vergiften eten, ze daar geen nadeel van zullen ondervinden?” Natuurlijk niet! De tekst zegt dat al het voedsel door een mens heen gaat. Er staat echter niet dat onreine dingen als ‘voedsel’ worden beschouwd ̶ Christus vertelde ons niet om arsenicum te eten, noch om dieren te eten die de Bijbel duidelijk als ‘onrein’ bestempelt in Leviticus 11.
De apostel Petrus bevestigde dit inzicht in Handelingen 10. God gaf Petrus een visioen van een laken dat uit de hemel naar beneden kwam, waarop zich enkele dieren bevonden die hij als ‘onrein’ beschouwde. In het visioen zei een stem tegen Petrus dat hij de dieren moest slachten en eten, maar Petrus weigerde en God sprak opnieuw tot hem en zei: “… Wat God gereinigd heeft, mag u niet voor onheilig houden!” (Handelingen 10:15).
Begreep Petrus dit als een herroeping van de wet van rein en onrein vlees? Nee! Petrus zelf verklaarde de les van het visioen als volgt: “… God heeft mij laten zien dat ik geen mens onheilig of onrein mag noemen” (v. 28). God had Petrus het visioen gegeven om te laten zien dat hij evenzeer tot Joden als tot heidenen moest prediken en met beiden moest omgaan. Er is geen enkel verslag dat aangeeft dat Petrus onrein voedsel at, niet vóór en ook niet na dit visioen!