Ontdekkingen op het gebied van de microbiologie hebben de spelregels veranderd.

Dit artikel is de vertaling van het Engelstalige artikel: “Is Darwinian Evolution Dead?” door Gerald E. Weston, verschenen in het Tomorrow’s World magazine van september-oktober 2018.

Onze cultuur is doortrokken van de aanspraak van de darwinistische evolutie: dat natuurlijke selectie die inspeelt op mutaties die ontstaan dankzij blind, ongeleid toeval, verantwoordelijk is voor het leven op onze planeet – geen God nodig. Als we echter doordringen tot in de kleinste eenheid van het leven – de cel – zien we geen wereld die iets door zoiets als ‘blind toeval’ kan hebben voortgebracht! In plaats daarvan zien we een complexe en opmerkelijke wereld van een moleculaire machinerie die wijst op een Grote Ontwerper.

Is de Darwinistische evolutie het bewezen feit dat men zegt dat ze is? Of is er reden Darwins theorie in twijfel te trekken? Veel ontdekkingen uit de afgelopen halve eeuw zetten vraagtekens bij of het leven zoals wij dat kennen mogelijk het resultaat zou kunnen zijn van willekeurig toeval. Eén wetenschapper in moleculaire en cellulaire biologie trekt die mogelijkheid zeker in twijfel.

In een interview met onderzoeksjournalist Lee Strobel zegt dr. Jonathan Wells: “Het bewijsmateriaal van het darwinisme is niet alleen hoogst ontoereikend, het is systematisch verdraaid. Ik ben ervan overtuigd dat in de niet al te verre toekomst – ik weet niet, misschien over twintig of dertig jaar – de mensen verbaasd zullen terugkijken en zeggen: ‘Hoe kan ooit iemand dit geloofd hebben?’ Darwinisme is louter een materialistische filosofie onder het mom van wetenschap, en de mensen erkennen het dan voor wat het is” (The Case for a Creator [Het bewijsmateriaal voor een Schepper], Strobel, p. 79).

Er is een voortdurende lastercampagne tegen Wells, zoals tegen elke wetenschapper die de god van de darwinistische evolutie in twijfel durft te trekken. Maar feiten zijn feiten en iedere werkelijk objectieve geest die het bewijsmateriaal serieus bekijkt, moet concluderen dat het darwinisme niet zo’n vanzelfsprekende zaak is als de doorgewinterde evolutionisten u graag willen laten geloven. En als empirisch bewijs niet aan Darwins kant staat, heeft dit serieuze implicaties voor de vraag hoe wij hier gekomen zijn en of er een doel is voor ons bestaan.

Michael Denton schreef terecht:

Het idee [van evolutie] is elk aspect van het moderne denken gaan raken; en geen enkele andere recente theorie heeft meer de weg gebaand voor hoe wij onszelf zien en onze relatie met de wereld om ons heen. . . . De triomf van de evolutie betekende het einde van het traditionele geloof in de wereld als een doelbewust geschapen orde – de zogeheten teleologische zienswijze die twee millennia lang in de westerse wereld overheersend was geweest. . . . Iedere suggestie dat er misschien serieus iets mis is met de darwinistische kijk op de natuur zal vast en zeker publieke aandacht trekken, want als biologen de fundamentele stellingen van het darwinisme , waarop zoveel van het weefsel van het twintigste-eeuwse denken berust, niet hard kunnen maken, dan zijn de intellectuele en filosofische implicaties duidelijk verstrekkend” (Evolution: A Theory in Crisis, pp. 15-16).

In het januari-februari 2017 nummer van Tomorrow’s World stelde ik de vraag: “Did Dinosaurs Kill God? [Hebben Dinosauriërs God gedood?]” Natuurlijk, de vraag is absurd, maar ze benadrukte een belangrijk punt. Veel mensen geloven dat het fossielenverslag – dit bewijst het bestaan van de wereld van de dinosauriërs – de darwinistische evolutie ondersteunt, terwijl precies het tegendeel het geval is. Nogmaals volgens Denton het volgende:

Het algemene beeld van het leven op aarde van vandaag is een beeld van discontinuïteit, de kloven tussen de verschillende soorten zijn zo duidelijk dat, zoals Steven Stanley ons in zijn recente boek Macroevolution herinnert, als onze kennis van de biologie beperkt was tot die levensvormen die momenteel op aarde bestaan, ‘wij ons zouden kunnen afvragen of de evolutieleer zich zou kwalificeren als iets meer dan een uitzinnige hypothese.’ Zonder tussen- of overgangsvormen ter overbrugging van enorme kloven die de bestaande soorten en groepen organismen scheiden, zou het idee van evolutie als een wetenschappelijke hypothese nooit serieus genomen mogen worden (Denton, pp. 157-158).

Toch is het gebrek aan tussenvormen, of om het anders te zeggen, het gebrek aan ‘missing links’ [verbindende schakels], die in de vele miljoenen zouden moeten lopen wilde evolutie waar zijn, is slechts één van de vele problemen van deze theorie.

U BENT NIET ALLEEN!

Evolutionisten houden niet van de uitdrukking blind toeval en zouden hun zaak liever presenteren als ongeleide natuurkrachten die bezig zijn alle levensvormen die we vandaag om ons heen zien voortbrengen. Maar wanneer blind toeval wordt verworpen, waarom dan de titel van Richard Dawkins boek: The Blind Watchmaker [De blinde horlogemaker]? Evolutie houdt volgens haar eigen definitie geen intelligent toezicht. Ze werkt, naar men veronderstelt, door middel van omgevingsfactoren die inspelen op toevallige mutaties; die algemeen geacht worden willekeurig tot stand te zijn gekomen. Het is daarom blind toeval, hoe men het ook wendt of keert.!

Onweerstaanbare feiten echter zetten de wetenschappelijke wereld op zijn kop, en veel voormalige evolutionisten en atheïsten verliezen hun vertrouwen in het ‘blinde toeval.’ Onderzoeksjournalist Lee Strobel is een van de bekendere Darwinsceptici. Zijn verhaal is als veel andere. Eens geloofde hij vast in evolutie en was zoals de meeste – maar zeker niet alle – ware gelovigen, een atheïst. Hij erkent dat hij neerkeek op arme gelovige zielen die zo onwetend waren dat zij verwierpen wat hij meende dat de wetenschap al lang geleden had bewezen. Maar na een grondig onderzoek van het onderwerp schreef hij zijn bevindingen in The Case for a Creator.

In dit boek beschrijft hij hoe 100 wetenschappers uit uiteenlopende hooggespecialiseerde wetenschappelijke disciplines, met academische graden van welbekende en prestigieuze universiteiten, reageerden op een zevendelige televisieserie van PBS [een Amerikaanse publieke omroep] waarin werd beweerd dat “‘alle bekende wetenschappelijke bewijs de evolutie ondersteunt’ evenals ‘nagenoeg iedere gerespecteerde wetenschapper in de wereld’” (Strobel, p. 36).

In antwoord daarop plaatste dit gezelschap van 100 gekwalificeerde wetenschappers een advertentie van twee pagina’s in een nationaal tijdschrift, waarin zij verklaarden: “Wij staan sceptisch tegenover beweringen dat willekeurige mutatie en natuurlijke selectie de complexiteit van het leven kunnen verklaren. . . . Zorgvuldig onderzoek van het bewijsmateriaal voor de darwinistische theorie moet worden aangemoedigd” (Strobel, p. 36).

Strobel gaat dan verder met te verklaren dat deze sceptici van Darwin “gerespecteerde wetenschappers van wereldklasse [waren], zoals de Nobelprijs genomineerde Henry F. Schaefer, de op twee na meest geciteerde chemicus ter wereld; James Tour van het Rice University’s Center for Nanoscale Science and Technology, en Fred Figworth, hoogleraar cellulaire en moleculaire fysiologie aan de Yale Graduate School” (Strobel, p. 36). Onder hen waren ook “de directeur van het Center for Computational Quantum Chemistry en wetenschappers aan het Plasma Physics Lab in Princeton, het National Museum of Natural History van het Smithsonian Institute, het Los Alamos National Laboratory en de Lawrence Livermore Laboratories” (Strobel, pp. 35-36).

Dit is niet het beeld dat op een typische middelbare school en in universitaire biologiecolleges wordt gegeven, en zeker niet door de media, maar de volgende keer dat een of andere wijsneus een kleinerende opmerking op het internet zet, waarbij hij iedereen bespot die een Darwinscepticus is, kunt u moed scheppen. Mannen en vrouwen die veel meer weten dan deze toetsenbordhelden hebben wel ernstige twijfels. Veel voormalige atheïsten en evolutionisten zijn ertoe gekomen het darwinisme te verwerpen – sommigen openlijk, terwijl anderen represailles vrezen en ‘in de kast’ blijven.

Van de wetenschappelijke ontdekkingen die zovelen de darwinistische redenering doen afwijzen, zijn die op het gebied van de microbiologie werken, sterk overtuigend. De wetenschappers van vandaag zijn in staat veel gedetailleerder in microscopische kleine cellen te kijken dan de wetenschappers van eerdere generaties. Michael Denton legt de feiten op tafel: “Hoewel de meest minuscule bacteriële cellen ongelooflijk klein zijn . . . is elk ervan in feite een ware fabriek op micro-miniatuur niveau die duizenden subtiel ontworpen onderdelen van een ingewikkelde moleculaire machinerie bevat . . . veel complexer dan enige door de mens gebouwde machine en absoluut zonder vergelijking in de niet-levende wereld” (Denton, p. 250). Dit is geen overdrijving!

Denton zegt verder: “De complexiteit van het eenvoudigste bekende type cel is zo groot dat het onmogelijk is te accepteren dat zo’n object plotseling kon zijn bijeengebracht door een of ander grillig, hoogst onwaarschijnlijk voorval. Zo’n voorval zou niet te onderscheiden zijn van een wonder” (Denton, p. 264).

Men moet zich waarlijk afvragen hoe enige onderlegde persoon geloof in het darwinisme kan verdedigen wanneer hij wordt geconfronteerd met de verbijsterende complexiteit van het leven en met de onoverkomelijke uitdaging te verklaren hoe het leven voortkwam uit niet-levend materiaal.

WAT WAS ER EERST?

Ongetwijfeld heeft u ooit de vraag gehoord: Wat kwam eerst? De kip of het ei? Dit is geen triviale vraag wanneer het gaat om de oorsprong van het leven. Hier volgt waarom.

De meeste biologiestudenten zijn bekend met het Miller-Urey-experiment. Stanley Miller en Harold C. Urey speculeerden dat de vroege atmosfeer van de aarde kan hebben bestaan uit waterstof, ammoniak en methaan. Door een zorgvuldig opgezet experiment waarmee zij elektrische ladingen stuurden door een mengsel van deze chemicaliën, waren zij in staat enkele aminozuren te produceren. Dit experiment uit 1953 werd bejubeld als het bewijs van evolutie. Maar was het dat ook?

Zoals het met zoveel mededelingen in hoopgevende krantenkoppen gaat, was ook dit veelbelovende bewijs geen lang leven beschoren, en degelijke wetenschappers erkenden dat er met het experiment enorme problemen waren. De sterk gecontroleerde omstandigheden waaronder het onderzoek werd uitgevoerd waren heel anders dan wat wetenschappers nu geloven dat de primitieve aardse atmosfeer vormde. Het is ook belangrijk op te merken dat een aminozuur geen leven is. Alle levende schepsels gebruiken alleen linksdraaiende aminozuren, anders dan het mengsel dat het experiment opleverde. En het belangrijkste: wetenschappers kunnen niet aantonen of verklaren hoe een enkel eiwit (proteïne) door toeval wordt gevormd, of door enig ander proces dan dat we momenteel in levende organismen zien functioneren. De kans dat zich toevallig een proteïne vormt is zo oneindig klein dat veel wetenschappers het hebben opgegeven en naar een alternatieve verklaring zoeken. Tot dusverre hebben zij geen geloofwaardig alternatief dat het vermelden waard is.

Het probleem van eiwitvorming komt naar voren in Bill Brysons A Short History of Nearly Everything [Een kleine geschiedenis van bijna alles]. “Niemand weet het echt, maar er kunnen wel een miljoen [verschillende] typen eiwit in het menselijk lichaam zijn, en elk daarvan is een klein wonder”, schrijft Bryson. “Volgens alle wetten van waarschijnlijkheid zouden eiwitten niet moeten bestaan” (Bryson, p. 288).

Laten we hier goed bij stilstaan. Bryson, een evolutieaanhanger, verwijst naar elk van de misschien miljoenen verschillende soorten eiwitten die ons tot levende organismen maken als naar een ‘kleine wonder’. Waarom?

Eiwitten bestaan uit lange ketens aminozuren die zijn verbonden op een manier die ze toestaat te worden opgevouwen in precieze driedimensionale vormen. Tenzij aminozuren worden verbonden in een juiste volgorde, kunnen ze niet worden opgevouwen in de vormen die noodzakelijk zijn om te worden gecombineerd met andere eiwitten om binnen cellen de machines en structuren te construeren. Het samenvoegen van deze aminozuren in een exacte volgorde is een noodzakelijke – maar niet voldoende – vereiste om een eiwit te bouwen.

De aminozuren die worden gebruikt om eiwitten te bouwen worden vaak vergeleken met de letters van ons alfabet, die worden gebruikt om woorden en zinnen te vormen – maar in plaats van 26 letters zijn er slechts 20 aminozuren die worden gebruikt in de genetische code van het leven. Denk aan de relatie tussen aminozuren en eiwitten op deze manier: Het tijdschrift waarvan dit artikel onderdeel uitmaakte bevat honderden zinnen, elk daarvan geheel uniek – verschillend van alle andere. De zinnen zijn gemaakt van letters die woorden vormen, die op hun beurt in een bepaalde volgorde worden geplaatst die zinvol is. Stel u nu voor dat tienduizenden letters in een doos worden gegooid en daar een voor een uit worden gehaald om ze in de volgorde te leggen zoals ze uit de doos komen. Hoe lang zou u hiermee bezig moeten zijn tot er een volmaakt opgebouwde zin verschijnt, al was het maar een korte van zo’n 75 letters? Ditzelfde probleem geldt voor eiwitten. Hoe groot precies is de kans dat er een enkel eiwit samengesteld wordt door toeval?

Bill Bryson stelt en beantwoordt de vraag door collageen te bespreken – een extreem veelvoorkomend eiwit in het lichaam van zoogdieren, inclusief mensen.

Zoals Bryson benadrukt “moet je, om collageen te maken, 1.055 aminozuren in precies de juiste volgorde rangschikken. Maar – en dit is een duidelijk maar heel cruciaal punt – je kunt het niet maken. Het maakt zichzelf, spontaan, zonder regie, en hier beginnen de onwaarschijnlijkheden. De kans dat een molecuul, bestaande uit 1.055 aminozuren, in de juiste volgorde zoals collageen, zichzelf spontaan in elkaar zet, is, eerlijk gezegd, nihil. Het zal gewoon niet gebeuren” (Bryson, p. 288).

Als het “gewoon niet [zal] gebeuren,” dan kunnen we het misschien verder zonder collageen stellen. Dat kunnen we niet, maar laten we ons even voorstellen dat we het wel kunnen. Er zijn tenslotte misschien zo’n miljoen verschillende soorten eiwitten die bijdragen tot wat wij zijn, en misschien kunnen we gewoon verder met één of twee minder.

Zonder op zijpaden te belanden en daarmee iedereen kwijt te raken, berekent Bryson de kans op dat een bescheidener eiwit opgebouwd uit 200 aminozuren zichzelf in elkaar zet is als één op . . . hoeveel? Eén op 1.000? Eén op 10.000?

Nee, het getal dat we zoeken is een één gevolgd door 260 nullen! Dat getal, let Bryson behulpzaam uit, is “een groter getal dan dat van alle atomen in het universum bij elkaar.” Zoals hij zegt: “Elk ervan is een klein wonder.”

Dus wie vertrouwt er nu op geloof en gelooft er nu in wonderen?

Dit is de reden waarom veel wetenschapsmensen het toeval loslaten. Tot dusverre is er niemand met een overtuigende verklaring gekomen van hoe zelfs maar één eiwit tot bestaan kwam zonder een intelligente ontwerper en los van de manier waarop ze tegenwoordig worden gevormd.

En hoe worden eiwitten tegenwoordig gevormd? Ze worden geconstrueerd volgens aanwijzingen die door het DNA binnen onze cellen worden gegeven. DNA is niets anders dan een code – of om het anders te zeggen: informatie – om eiwitten te bouwen. DNA is krachtig! U kunt lezen over dit verbazingwekkende molecuul in ons artikel “The Miracle of DNA” [nu niet beschikbaar in het Nederlands] in het nummer van Tomorrow’s World magazine van mei-juni 2013, en beschikbaar op onze Engelse website TomorrowsWorld.org. Maar laten we de materie nu wat meer in perspectief plaatsen.

De meeste mensen verbazen zich over hoeveel informatie er op een enkele computerchip of een harde schijf staat. Maar het genie van de mens haalt het niet bij DNA. “De informatie die noodzakelijk is om het ontwerp te specificeren van alle soorten organismen die ooit op de planeet hebben bestaan, een getal, volgens G.G. Simpson, van ongeveer duizend miljoen, past op een theelepeltje [van DNA] en dan is er nog ruimte voor alle informatie van elk boek dat ooit is geschreven” (Denton, p. 334)!

Dus hoe is DNA geëvolueerd? Dit is een vraag die evolutionisten niet kunnen beantwoorden. Kan iemand ons een voorbeeld geven van een programmacode (of zullen we het ‘bouwinstructies’ noemen?) die ooit tot bestaan kwam los van intelligentie? Als Bill Gates zeer intelligente programmeurs moet inhuren om een programmacode te schrijven voor Microsoft-producten, waarom zou iemand dan denken dat de krachtigste programmacode die de mens kent tot bestaan kwam door toeval? Dit is een serieuze vraag die een antwoord vereist!

Maar DNA is nog maar het begin. Een eiwit maken is ingewikkeld en vereist het gebruik van moleculaire machines die van reeds bestaande eiwitten zijn gemaakt! Je hebt eiwitten nodig om eiwitten te maken! DNA kan niets doen zonder machines die van eiwitten zijn gemaakt!

Zonder te verklaren hoe DNA tot bestaan kwam, verklaart Bill Bryson de paradox: “Eiwitten kunnen niet bestaan zonder DNA, en DNA dient zonder eiwitten nergens toe. Moeten we dan aannemen dat zij simultaan ontstonden met als doel elkaar te ondersteunen? Als dat zo is: wow” (Bryson, p. 289).

Men moet serieus nogmaals de vraag stellen: “Wie vertrouwt er nu op geloof en gelooft er nu in wonderen?”

Wanneer evolutionisten worden geconfronteerd met de verbijsterende kloof tussen een paar aminozuren – zoals die die werden gevormd in het laboratorium van Miller en Urey – en de complexiteit van de eenvoudigste cel, hebben zij een standaard antwoord. In plaats van te verklaren hoe zo’n kloof wordt overbrugd, wat zij niet kunnen, springen ze er liever overheen en antwoorden: “Wij zijn hier, dus is het is gebeurd!”

Natuurlijk betwijfelt niemand dat wij hier zijn. Waarover we het hebben is hoe het gebeurde, en daar is een veel betere verklaring voor: de DNA-code werd ontworpen door intelligentie. De processen in werking in de cel schreeuwen ‘Ontwerp!’. Elke vogel, vlinder, vis of bloem toont de onzichtbare eigenschappen van een grote, machtige en liefdevolle God!

De apostel Paulus stelt dat voorstanders van Darwins ‘schepping zonder Schepper’ geen excuus hebben. “Want de dingen van Hem die onzichtbaar zijn, worden sinds de schepping van de wereld uit Zijn werken gekend en doorzien, namelijk én Zijn eeuwige kracht én Zijn Goddelijkheid, zodat zij niet te verontschuldigen zijn” (Romeinen 1:20). Israëls koning David verbaasde zich over het wonder van het leven: “Ik loof U omdat ik ontzagwekkend wonderlijk gemaakt ben; wonderlijk zijn Uw werken, mijn ziel weet dat zeer goed” (Psalm 139:14). Hij zei ook: “De dwaas zegt in zijn hart: Er is geen God . . .” (Psalm 14:1).

DE ANDERE KANT VAN DE OLIFANT

Om dit onderzoek van de huidige stand van zaken te besluiten, kan het laatste woord misschien worden gegeven aan de biochemicus en voormalige evolutionist Michael Behe. In zijn succesvolle uiteenzetting Darwin’s Black Box legt Behe uit hoe wetenschappelijk onderzoek in de laatste decennia biologen heeft geconfronteerd met de ongelooflijk complexe processen in de cellen waar elk levend organisme uit bestaat – feiten die een ‘olifant in de kamer’ vertegenwoordigen waarover weinigen willen discussiëren. Zijn conclusie?

Het resultaat van deze toenemende inspanningen om de cel te onderzoeken – het leven te onderzoeken op moleculair niveau – is een luide en duidelijke, doordringende kreet van ‘ontwerp!’. Het resultaat is zo ondubbelzinnig en zo veelbetekenend dat het moet worden gerangschikt als één van de grootste prestaties in de geschiedenis van de wetenschap. Deze triomf van de wetenschap zou kreten als ‘Eureka!’ uit tienduizenden kelen moeten opwekken, zou aanleiding tot veel applaus en ‘high-fives’ moeten geven, en misschien zelfs een excuus moeten zijn om een dag vrij te nemen.

Maar er zijn geen flessen ontkurkt, er heeft geen applaus geklonken. In plaats daarvan omgeeft een merkwaardige, opgelaten stilte de keihard aangetoonde complexiteit van de cel. Wanneer het onderwerp in het openbaar ter sprake komt, beginnen er voeten te schuifelen en wordt de ademhaling enigszins moeilijk. Privé zijn de mensen een beetje meer ontspannen; velen erkennen het onmiskenbare, maar staren vervolgens naar de grond, schudden het hoofd, en laten het daarbij.

Waarom omarmt de wetenschappelijke gemeenschap niet gulzig haar opzienbarende ontdekking? Waarom wordt de observatie van ontwerp met intellectuele handschoenen aan bevoeld?

Het dilemma is dat als de ene kant van de olifant het etiket intelligent ontwerp krijgt, de andere kant misschien het etiket God krijgt (pp. 232-233).