Want zo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij Zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft, opdat ieder die in Hem gelooft, niet verloren gaat, maar eeuwig leven heeft.


Hoofdstuk 1

God, Die de wereld liefhad

We hebben allemaal de tekst weleens gezien. Soms op een bord langs de snelweg. Of soms geschilderd op een muur. En ook bij sportwedstrijden duikt de tekst op: vlak achter het thuishonk bij honkbal [vooral in de VS en Canada], maar ook achter het doel en vóór de tribunes.

Waar heb ik het over? Het vers dat wellicht het meest vertoonde vers uit de hele Bijbel is: Johannes 3:16.

“Want zo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij Zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft, opdat ieder die in Hem gelooft, niet verloren gaat, maar eeuwig leven heeft.”

Maar ondanks alle openbaarmaking van dit vers, en ook al is het misschien het meest uit het hoofd geleerde vers van de hele Bijbel, hoeveel mensen weten werkelijk wat het betekent?

Veel belijdende christenen denken dat zij het weten, maar meestal is wat zij over dit speciale vers weten eenvoudig dat God ons liefheeft en dat Christus voor ons is gestorven. Natuurlijk, dat is zeker waar en het zou een grote bron van inspiratie en bemoediging moeten zijn. Dit ‘gouden vers’ heeft echter veel meer betekenis dan de meeste belijdende christenen beseffen. Bijvoorbeeld, wie en wat is God? En wie is de Zoon? Waarom gaf God Zijn Zoon voor ons? En wat betekent het, verloren te gaan of eeuwig leven te hebben? Dit zijn allemaal erg belangrijke vragen, maar laten we nu beginnen met het eerste belangrijke onderwerp van dit vers te bekijken: “Want . . . God . . .”

De Griekse versie

Het is gemakkelijk over deze openingswoorden heen te lezen zonder dieper na te denken over wie God is. Helaas kennen de meeste mensen de ware God niet – zelfs niet de meeste belijdende christenen! Velen nemen aan zonder het ooit te hebben bewezen dat de God van de Bijbel een drie-eenheid is – drie personen (hypostasen) in één. Maar waar komt dit idee vandaan? Het gerespecteerde Handbook to the History of Christianity van Eerdman zegt ons: “In Adversus Praxeas ontwikkelde Tertullianus de doctrine van de Drie-eenheid” (p. 111).

Maar wie was Tertullianus en hoe komt hij aan zijn ideeën over God? Tertullianus werd omstreeks 160 n. Chr. geboren en “ontving het typische onderwijs van de late tweede eeuw. . . . Maar zijn bekende vraag: ‘Wat heeft Athene met Jeruzalem te maken?’ gaf uiting aan een verwerping van filosofie die niet strookte met zijn eigen werk, aangezien hij aantoonde hoe de heidense intellectuele prestaties dienstbaar aan het christendom konden worden gemaakt” (ibid.). Lees dit nog eens en denk na over de implicaties ervan.

Duidelijk is dat Tertullianus en anderen het product van hun opleidingen waren, die sterk waren beïnvloed door de filosofische en heidense ideeën van hun tijd en plaats. Het denken van verscheidene kerkgeleerden van de late tweede eeuw n. Chr. contrasterend vergelijkt Eerdman de twee belangrijkste Noord-Afrikaanse steden die mannen als Tertullianus en Origenes beïnvloedden:

De verschillen tussen de orthodoxie van bijvoorbeeld Alexandrië en Carthago ontstonden uit de verschillende denkwijzen van hun theologen. Tertullianus gebruikte de taal en denkvormen van recht, retoriek en stoïcisme – en montanisme; Clemens en Origenes gebruikten de ideeën van het platonisme en pythagorisme – en christelijk gnosticisme. Origenes, en zelfs Tertullianus, kunnen bij tijden daardoor zo sterk beïnvloed zijn dat zij de smalle scheidslijn, die orthodoxie en ketterij scheidt, hebben overschreden. (ibid., p. 109)

Deze theologen lezen de Bijbel door de bril van hun niet-Bijbelse vooroordelen, en een van de grote debatten van die tijd ging over de natuur van God:

Tertullianus gaf het Latijnse Westen een theologisch vocabulaire dat nog nauwelijks is verbeterd. Hij putte voor zijn taalgebruik uit stoïcisme en Romeins recht en leerde dat God één wezen was (substantia) maar drie concrete individuen (personae). . . .

Origenes’ leer domineerde het Oosten in de derde en vierde eeuw. … hij beweerde dat Vader, Zoon en Geest drie eeuwig onderscheiden personen waren (Grieks: hypostaseis – zo’n beetje hetzelfde als personae). . . . Origenes’ ideeën waren diep gekleurd door het middenplatonisme, dat het bestaan in verschillende niveaus rangschikte. (ibid., p. 112)

Behalve het probleem van vooringenomen zienswijzen over God op grond van heidense invloeden is het belangrijk de arrogantie te begrijpen die met deze vooroordelen gepaard ging. Zo bevestigt de Bijbel bijvoorbeeld dat de apostelen een deel van het fundament van de kerk waren: “gebouwd op het fundament van de apostelen en profeten, waarvan Jezus Christus Zelf de hoeksteen is” (Efeze 2:20). Verder maant Judas – die een broer van Christus was – ons terug te keren naar het geloof dat de apostelen eenmaal overgeleverd hadden (Judas 3). Er was geen spoor van progressieve theologie bij Judas, anders dan bij Origenes die veel later kwam. Origenes voelde zich superieur aan de apostelen Petrus, Johannes, Jakobus en de andere mannen die Christus persoonlijk had uitgekozen: “De speculatieve Origenes voegt niet alleen passages over de ziel, de vrije wil, duivels en engelen toe, maar beweert ook dat de apostelen veel andere zaken overlieten ‘om te worden onderzocht door hen die geschikt waren voor de hogere gaven van de Geest’” (ibid., p. 115).

Hoeveel mensen beseffen de twijfelachtige bronnen waaruit hun ideeën voortkomen? En hoeveel mensen beseffen dat het idee van de Drie-eenheid vandaag net zo controversieel is als het altijd geweest is? Ieder die het onderwerp bestudeert, weet dat er verschillende denkrichtingen zijn over de aard van de Drie-eenheid. Zonder dieper op dit punt in te gaan kunnen we de kopjes opmerken in de online Stanford Encyclopedia of Philosophy aangaande de Drie-eenheid: “Modalisme, Latijns Trinitarisme, (Goddelijke Levensstroomtheorieën, Relatieve Identiteitstheorieën), Sociaal Trinitarisme (Functioneel Monotheïstisch Sociaal Trinitarisme, Drie-eenheid Monotheïstisch Sociaal Trinitarisme, Perichoretisch Monotheïstisch Sociaal Trinitarisme, Groepsgeest Monotheïstisch Sociaal Trinitarisme, Mysterianisme), Negatief Mysterianisme en Positief Mysterianisme.” U heeft klaarblijkelijk heel wat gezelschap als u de Drie-eenheid niet begrijpt!

De Bijbelse versie

Hoe verfrissend zijn die woorden van Judas wanneer wij ons nu tot de Bijbel wenden en lezen wat deze zegt over de natuur van God. “Geliefden, toen ik mij er met alle inzet toe zette u te schrijven over de gemeenschappelijke zaligheid, werd ik genoodzaakt u te schrijven met de aansporing om te strijden voor het geloof dat eenmaal aan de heiligen overgeleverd is” (Judas 3).

De eerste plaats waar in de Bijbel het woord “God” wordt gebruikt (Genesis 1:1), komt het van het Hebreeuwse Elohim, een meervoudsvorm. De meervoudigheid van God wordt bevestigd in vers 26: “En God [Elohim] zei: Laten Wij mensen maken naar Ons beeld, naar Onze gelijkenis …” De woorden Wij en Ons/Onze wijzen op meer dan één lid in de familie God, maar hoe kan iemand de mensheid in overeenstemming brengen met het beeld en de gelijkenis van een Drie-enige god? Denk erover na. Als God een Drie-eenheid is, met alles wat dit betekent en impliceert, hoe kan dan van ons mensen naar waarheid worden gezegd dat wij naar Zijn beeld en gelijkenis zijn gemaakt?

De apostel Johannes geeft ons diep inzicht in de natuur van God: “In het begin was het Woord en het Woord was bij God en het Woord was God. Dit was in het begin bij God” (Johannes 1:1-2). Als we elk vooropgezet begrip terzijde stellen, is de helderheid waarmee Johannes schrijft verfrissend. We zien hier twee wezens: het ene wordt God genoemd en het andere het Woord. Maar het Woord wordt ook God genoemd, en was in het begin bij God. Een eenvoudige analogie is die van een man en een vrouw die getrouwd zijn. Beiden heten Smit. De man is Smit en de vrouw is Smit. Interessant genoeg zegt God ons dat de man en zijn vrouw één moeten zijn (Genesis 2:24; Mattheüs 19:5).

Johannes openbaart verder dat Degene die bekend is als het Woord Degene is die bekend werd als Jezus de Christus (Johannes 1:14), en dat het was door Jezus dat alles werd gemaakt dat gemaakt is (Johannes 1:3; Kolossenzen 1:15-18). Hier wordt nergens de heilige Geest genoemd als deel van deze familie of als een afzonderlijke persona of hypostasis. In feite zouden we, als de heilige Geest een persoon was, met verscheidene problemen worden geconfronteerd.

Mattheüs 1:20 zegt ons: “Terwijl hij deze dingen overwoog, zie, een engel van de Heere verscheen hem in een droom en zei: Jozef, zoon van David, wees niet bevreesd Maria, uw vrouw, bij u te nemen, want wat in haar ontvangen is, is uit de Heilige Geest.” Bedenk nu: Als de heilige Geest een persoon is, wie zou dan Jezus’ Vader zijn? De heilige Geest zou Jezus’ Vader zijn! Maar we weten dat dit niet zo kan zijn. Zo zien we de misvatting van de Drie-eenheidsleer. Natuurlijk zullen de Drie-eenheidsgelovigen als zij met deze passage worden geconfronteerd vaak met het antwoord komen: “U begrijpt de doctrine van de Drie-eenheid niet.” Maar dat geeft niet, want degene die zo antwoordt begrijpt haar ook niet. De doctrine van de Drie-eenheid staat bekend als een strikt mysterie, dat wordt gedefinieerd als: “Een geopenbaarde waarheid die zo ver het vermogen van een geschapen intellect te boven gaat dat de volle betekenis ervan uitsluitend door God kan worden begrepen. Maar strikte mysteries, zoals de Drie-eenheid en de Incarnatie, kunnen ten dele worden begrepen, met uiteenlopende graden van inzicht, afhankelijk van Gods genade of de eigen inspanning en ervaring van de gelovige” (CatholicReference.net).

Een ander probleem is te vinden in de woorden die Paulus en Petrus in de Bijbel gebruikten om hun lezers te begroeten. Aan het begin van twaalf van Paulus’ brieven – altijd in de eerste zeven verzen – vinden we het volgende: “genade zij u en vrede van God, onze Vader, en van de Heere Jezus Christus” (Romeinen 1:7; Efeze 1:2). Waarom wordt er geen melding gemaakt van de heilige Geest? Petrus schrijft een soortgelijke begroeting: “moge genade en vrede voor u vermeerderd worden door de kennis van God en van Jezus, onze Heere” (2 Petrus 1:2).

De HEERE is één!

De meeste Joden kijken naar Deuteronomium 6:4 als het belangrijkste vers in de Bijbel: “Luister, Israël! De HEERE, onze God, de HEERE is één!” Ook Jezus bevestigde de eenheid van God: “Ik en de Vader zijn één” (Johannes 10:30). Dit brengt ons tot de vraag: “In welk opzicht is God ‘één’?”

Origenes definieerde Gods eenheid door de bril van de Griekse filosofische ideeën. “Het onderwerp van de Drie-eenheid (een latere term) werd een onvermijdelijk probleem. Het was bijzonder moeilijk op te lossen wegens de invloed van de Griekse idee van eenheid als volmaakt één-zijn, zonder interne verschillen” (Eerdman’s, p. 110). Maar is dit de Bijbelse definitie van eenheid?

Jezus Christus beantwoordde deze zeer belangrijke vraag voor ons. In de nacht waarin Hij werd verraden, was Jezus op aarde, en bad Hij tot Zijn Vader in de hemel. Let op de volgende duidelijke woorden over eenheid in dit gebed: “En Ik bid niet alleen voor dezen, maar ook voor hen die door hun woord in Mij zullen geloven, opdat zij allen één zullen zijn …” (Johannes 17:20-21). We zien dus dat Hij wil dat wij allemaal één zijn, maar in welk opzicht? “Opdat zij allen één zullen zijn, zoals U, Vader, in Mij, en Ik in U, dat ook zij in Ons één zullen zijn, opdat de wereld zal geloven dat U Mij gezonden hebt. En Ik heb hun de heerlijkheid gegeven die U Mij gegeven hebt, opdat zij één zijn, zoals Wij Eén zijn; Ik in hen, en U in Mij, opdat zij volmaakt één zijn . . .” (vv. 21-23).

Kan het duidelijker? De eenheid die God beschrijft is niet het Drie-eenheidsidee van een drie-in-één gesloten godheid. Wij menselijke leden van Gods gezin moeten één zijn, “zoals” God de Vader en Jezus Christus één zijn. Nu weten we allemaal dat ware Christenen vandaag niet een afzonderlijke entiteit vormen zonder interne verschillen. Wij hebben allemaal een apart fysiek lichaam. Wij bevinden ons niet tegelijkertijd in dezelfde ruimte. In feite zijn wij normaliter niet allemaal tegelijkertijd in dezelfde kamer, stad, of land. Toch bad Jezus dat wij allen één zouden zijn, evenals Hij en de Vader één zijn! Is het niet duidelijk dat deze Bijbelse eenheid verwijst naar één zijn in denken en doel?

Let er ook op dat mensen “in Ons [God de Vader en Jezus Christus] één zullen zijn” (v. 21). Deze eenheid komt beslist niet overeen met het idee van een gesloten godheid, een idee dat de Drie-eenheidsdoctrine vereist. Integendeel, wij worden geroepen om deel uit te maken van het gezin van God zelf. (Voor meer informatie kunt u uw eigen exemplaar van ons boekje Uw uiteindelijke bestemming via onze website WereldvanMorgen.nl aanvragen of het boekje online lezen.)

De heilige Geest, onze helper

Veel belijdende christenen nemen eenvoudig aan dat de Bijbel de heilige Geest als een persoon laat zien. Er zijn verscheidene passages waardoor dit oppervlakkig gezien zo kan lijken, en laten we daarom een ervan nader bekijken. Johannes 14:16-17 zegt ons: “En Ik zal de Vader bidden, en Hij zal u een andere Trooster geven, opdat Hij bij u blijft tot in eeuwigheid, namelijk de Geest van de waarheid, Die de wereld niet kan ontvangen, want zij ziet Hem niet en kent Hem niet, maar u kent Hem, want Hij blijft bij u en zal in u zijn.” Het woord dat als “Trooster” is vertaald, komt van het Griekse parakletos. Zoals in veel talen het geval is hebben zelfstandige naamwoorden in het Grieks een geslacht – ze zijn gewoonlijk ofwel mannelijk ofwel vrouwelijk, maar in sommige gevallen kunnen ze ook onzijdig zijn. Het geslacht van een zelfstandig naamwoord schrijft geen feitelijk geslacht toe aan het object – veel zelfstandige naamwoorden hebben een mannelijk of vrouwelijk geslacht dat met het daadwerkelijke geslacht van het object niets heeft te maken. Is een tafel mannelijk of vrouwelijk omdat het zelfstandig naamwoord of voornaamwoord dat is? Natuurlijk niet! In dit geval is het zelfstandig naamwoord parakletos mannelijk, daarom vraagt het om een mannelijk voornaamwoord. De meeste vertalingen geven het voornaamwoord daarom als Hij of hij – maar ‘het’ zou zowel grammaticaal als doctrinair aanvaardbaar zijn, zoals het ook wordt weergegeven in sommige Bijbelvertalingen, bijvoorbeeld in de Franse Geneva Bijbel. Maar zelfs als men hij als het vertaalt, neemt dit nog niet het hele probleem weg. Zelfs met het worden sommige lezers ertoe verleid de passage op te vatten alsof er van een persoon sprake is. Het antwoord ligt in het begrijpen van de literaire term personificatie. Het online-woordenboek van de Oxford University Press definieert personifiëren als volgt: “het toekennen van een persoonlijke natuur of van menselijke eigenschappen aan [iets niet-menselijks].” Doet de Bijbel dit ooit? Het antwoord is een nadrukkelijk ja! Zie Spreuken 8:1-3: “Roept Wijsheid niet en laat Inzicht Haar stem niet klinken? Op de top van hoogten, langs de weg, op een kruispunt van paden, staat Zij. Terzijde van de poorten, voor aan de stad, bij de ingang van de deuren, roept Zij luid.”

Denkt iemand dat wijsheid een persoon is? Natuurlijk niet, tenzij Wijsheid de naam van iemand is. Bewijst personificatie op zichzelf dat de heilige Geest geen persoon is? Misschien niet als dat de enige reden was voor die opvatting, maar er zijn veel andere redenen om geen persoonlijkheid toe te schrijven aan de heilige Geest. We moeten toevoegen dat de heilige Geest kan worden uitgestort (Handelingen 10:45) en de kracht van God wordt genoemd (Lukas 1:35; Romeinen 15:13). Hij wordt ook metaforisch beschreven als wind of adem (Handelingen 2:2; Johannes 20:22) en als water (Johannes 7:37-39).

Toen Jezus zei dat Hij ons de Trooster zou sturen (Johannes 14:16-17), beëindigde Hij de gedachte in het volgende vers: “Ik zal u niet als wezen achterlaten; Ik kom weer naar u toe.” De heilige Geest is de kracht die van God de Vader en Jezus Christus uitgaat. Het is het instrument door middel waarvan Christus tot hen zou komen, en waardoor Paulus kon verkondigen: “. . . Christus leeft in mij . . .” (Galaten 2:20). Het is de Geest van de Waarheid die ons in heel de Waarheid zal leiden (Johannes 16:13-14), evenals wijsheid ons onderwijst (Spreuken 9:4-6).

Ja, inderdaad. God – de enige en enig ware God van de Bijbel – had de wereld zo lief dat Hij Zijn eniggeboren Zoon gaf, opdat wie in Hem gelooft niet verloren gaat, maar eeuwig leven heeft! En Hij gaf Christenen Zijn Geest – niet een persoon, maar de kracht van God Zelf – door middel waarvan zij op Zijn manier konden leven in voorbereiding op het eeuwige leven dat komt.

 

Hoofdstuk 2

De grootste liefde

De woorden van een beroemde song van Burt Bacharach zeggen ons: “What the world needs now is love sweet love, it’s the only thing that there’s just too little of” [Wat de wereld nu nodig heeft, is liefde, zoete liefde, het is het enige waar er gewoon te weinig van is]. Hoe afgezaagd die woorden ook mogen schijnen, er kunnen geen juistere woorden gesproken worden. De wereld had veel te weinig liefde in 1965, toen de song voor het eerst werd gezongen, en de wereld heeft er vandaag zelfs nog minder van. Waar we ook zoeken, er schijnt een gebrek aan dit kostbare artikel – met één buitengewoon belangrijke uitzondering.

De apostel Johannes schreef in enkele woorden het verhaal van de grootste daad van liefde in de hele bekende geschiedenis van het universum: “Want zo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij Zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft . . .” (Johannes 3:16).

Maar wat is liefde?

Het Nieuwe Testament gebruikt hoofdzakelijk twee verschillende Griekse woorden die worden vertaald als liefde. Agape met het werkwoord agapao (te vinden in Johannes 3:16 en 1 Johannes 4:9) beschrijft de soort liefde die God voor de mens heeft, en dat is ook de soort liefde die ons wordt geboden te tonen aan God en onze naaste (Mattheüs 22:37, 39). Philia met het werkwoord phileo verwijst naar tedere affectie (terwijl philadelphia broederlijke liefde betekent).

Een bekend en klassiek voorbeeld van het verschil tussen de twee typen van liefde is te vinden in Jezus’ vraag aan Petrus: “. . . hebt u Mij lief (agapao)?” Petrus antwoordt: “Ja, Heere, U weet dat ik van U houd (phileo)” (Johannes 21:15-17).

Hoewel agape een dieper niveau van liefde inhoudt dan philia, impliceren beide woorden zorgen voor het welzijn van een ander.

Johannes schreef in zijn eerste brief: “God is liefde” – een uitspraak die hij tweemaal deed in hetzelfde hoofdstuk (1 Johannes 4:8, 16). En hij verklaarde in de meest ondubbelzinnige termen dat wij, hoewel menselijk, moeten groeien om lief te hebben zoals God liefheeft: “Wie niet liefheeft, kent God niet, want God is liefde” (v. 8) en “. . . God is liefde en wie in de liefde blijft, blijft in God, en God in hem” (v. 16).

Veel belijdende christenen van vandaag maken de vergissing om liefde tegenover gehoorzaamheid aan Gods wet te stellen, alsof dit tegenstrijdige idealen zijn. Ongetwijfeld komt dit ten dele omdat mensen liefde dikwijls eenvoudig als een emotie zien. Maar hoewel de meeste mensen over liefde denken als hoe zij zich voelen, is het een feit dat goddelijke liefde actie vereist. “De liefde is geduldig, zij is vriendelijk, de liefde is niet jaloers, de liefde pronkt niet, zij doet niet gewichtig, zij handelt niet ongepast, zij zoekt niet haar eigen belang, zij wordt niet verbitterd, zij denkt geen kwaad, zij verblijdt zich niet over de ongerechtigheid, maar verheugt zich over de waarheid, zij bedekt alle dingen, zij gelooft alle dingen, zij hoopt alle dingen, zij verdraagt alle dingen” (1 Korinthe 13:4-7).

Het woord dat in deze passage wordt gebruikt voor liefde is agape. Hoewel emotie sommige aspecten van liefde kan begeleiden, zien we hier dat liefde wordt gedefinieerd door de manier waarop wij anderen behandelen en de manier waarop wij op anderen reageren. Liefde vereist actie van de kant van degene die liefde betoont. Liefde is niet hoe wij voelen, maar liever wat wij doen om de andere persoon te dienen. Liefde is nooit zelfgericht. Liefde is op de ander gerichte zorg.

Liefde en de wet

Johannes wordt vaak beschreven als “de apostel van de liefde”, omdat liefde – in het bijzonder de liefde van God – een hoofdthema in zijn geschriften is. Als we kijken naar wat hij schreef, kan het raar lijken dat zo weinig lezers de verbinding onderkennen die Johannes maakt tussen Gods liefde en Zijn wet. Bijvoorbeeld, het is Johannes die Jezus’ verklaring registreert over hoe wij Hem liefde betonen. Op de avond dat Hij werd verraden zei Christus: “Als u Mij liefhebt, neem dan Mijn geboden in acht. . . . Wie Mijn geboden heeft en die in acht neemt, die is het die Mij liefheeft . . .” (Johannes 14:15, 21). Johannes noteerde ook het volgende commentaar van Jezus: “Als u Mijn geboden in acht neemt, zult u in Mijn liefde blijven, zoals Ik de geboden van Mijn Vader in acht genomen heb en in Zijn liefde blijf” (Johannes 15:10).

Sommige belijdende christenen geloven oprecht dat Christus de wetten van Zijn Vader, inclusief de Tien Geboden, heeft afgeschaft en ze heeft vervangen door een nieuw stel wetten waarnaar soms wordt verwezen als ‘de Wet van Christus’. Waar komt deze verandering op neer? Als je alle mentale gymnastiek samenvat, is het in principe een andere manier van zeggen: “Gooi alle Tien Geboden weg, en haal negen ervan terug.”

Weinig belijdende christenen zijn bereid te beweren dat het aanvaardbaar is andere goden voor de ware God te hebben, dat het prima is te buigen voor beelden en afgoden, en dat het niet uitmaakt of je Gods naam neemt en die door het riool spoelt, of je ouders niet eert, doodt, overspel pleegt, steelt, liegt of begeert. Alleen als u erop staat het Vierde Gebod te behandelen zoals de andere negen, en stelt dat wij de zevendedags Sabbat in acht moeten nemen zoals in de Bijbel wordt opgedragen, dan wordt u beschuldigd van ‘legalisme’.

Tegenstanders van de zevendedags Sabbat redeneren dat als u probeert de Sabbat te houden, u uzelf tracht te behouden door uw werken. Maar gebruiken zij in alle oprechtheid dezelfde logica met betrekking tot de andere geboden? Als u uw ouders eert, probeert u dan uzelf niet te behouden door werken? Wat als u geen moord pleegt? Als u afziet van overspel of diefstal, probeert u dan uzelf niet te behouden los van Gods genade? Als iemand volhoudt dat het houden van één gebod een poging is tot ‘behoud door werken’, hoe kan men er dan aan ontkomen om dezelfde redenering op de andere negen toe te passen?

In zijn geschriften is het heel helder dat Johannes het oneens is met degenen die om Gods wet heen zouden willen redeneren. In zijn eerste brief schrijft hij duidelijk over het verband tussen het houden van de wet en liefde, en laat hij zien dat we de twee niet kunnen scheiden: “En hierdoor weten wij dat wij Hem kennen, namelijk als wij Zijn geboden in acht nemen. Wie zegt: Ik ken Hem, en Zijn geboden niet in acht neemt, is een leugenaar en in hem is de Waarheid niet. Maar ieder die Zijn woord in acht neemt, in hem is werkelijk de liefde van God volmaakt geworden. Hierdoor weten wij dat wij in Hem zijn. Wie zegt in Hem te blijven, moet ook zelf zo wandelen als Hij gewandeld heeft” (1 Johannes 2:3-6).

Hoe wandelde Jezus dan? Welke geboden hield Hij? Het Bijbelcommentaar The New Bible Commentary Revised (derde editie) maakt de volgende interessante opmerkingen over 1 Johannes 2:3-5:

3 Hier komt een test waardoor mensen kunnen weten of zij, ondanks hun falen, in de juiste relatie met God staan, en in gemeenschap met Hem wandelen. De test is of zij zijn geboden houden. Het is onmogelijk voor mensen die God werkelijk kennen om in hun dagelijks leven niet te worden beïnvloed door deze kennis. . . . Voor Johannes is de kennis van God niet een of ander mystiek visioen of een intellectueel inzicht. Ze komt tevoorschijn als wij zijn geboden houden. Gehoorzaamheid is geen spectaculaire deugd, maar ze ligt aan de basis van alle ware christelijke dienstbaarheid. 4 De man die beweert deze kennis te hebben, maar zijn geboden niet gehoorzaamt, is, zegt Johannes heel eerlijk, een leugenaar. Hij onderstreept dit met de toevoeging: de waarheid is niet in hem. 5 Daartegenover is de liefde voor God volmaakt geworden in de man die zijn woord in acht neemt. Woord betekent Gods geboden in het algemeen.

In twee korte verzen definieert de apostel van de liefde de liefde van God, legt hij uit hoe wij kunnen weten dat wij de kinderen van God liefhebben, en weerlegt hij de drogredenering dat de wet van God een last is. “Hieraan weten wij dat wij de kinderen van God liefhebben, wanneer wij God liefhebben en Zijn geboden bewaren. Want dit is de liefde tot God, dat wij Zijn geboden in acht nemen; en Zijn geboden zijn geen zware last” (1 Johannes 5:2-3).

Heeft iemand u gezegd dat Gods wetten een last zijn? Zo ja, welke wetten zijn zo’n last? Die tegen afgoderij, moord en overspel? Of is het die over het gedenken van de dag die God bij de schepping heeft geheiligd en gezegend (Genesis 2:1-3)? Als u dat nog niet heeft gedaan, lees dan ons boekje: Welke Dag is de Christelijke Sabbat? om meer te weten te komen over dit essentiële gebod. Johannes maakt geen onderscheid tussen de geboden wanneer hij verklaart: “. . . en Zijn geboden zijn geen zware last.” Dus wie moeten wij geloven: de apostel Johannes of sommige moderne geestelijken?

Liefde, wet en zonde

Alleen als we begrijpen wat zonde is en wat het verband met Gods wet is, kunnen we Johannes 3:16 volledig begrijpen. Johannes schreef: “Ieder die de zonde doet, doet ook de wetteloosheid; want de zonde is de wetteloosheid” (1 Johannes 3:4). Een krachtig commentaar op dit vers geeft The New Bible Commentary Revised:

De valse leraren schijnen van mening te zijn geweest dat kennis het allerbelangrijkste is, en dat gedrag niet ter zake doet. Daarom blijft Johannes volhouden dat zonde wijst op een verkeerde relatie met God. Zonde, zegt hij ons, is wetteloosheid, terwijl het Griekse grondwoord impliceert dat de twee uitwisselbaar zijn. De wet in kwestie is, natuurlijk, de wet van God. Het wezen van de zonde is dan ook veronachtzaming van Gods wet. Het is iemands handhaving van zichzelf tegenover Gods geopenbaarde weg voor de mens.

Wat hebben liefde, wet en zonde te maken met Johannes 3:16? Alles! Liefde wordt gedefinieerd door de manier waarop wij leven, en de wet definieert hoe wij moeten leven. Zonde is de overtreding van de wet, en de overtreding ervan brengt een straf teweeg: de dood. Christus onderging die doodstraf namens ons. Bedenk nu: als Christus is gestorven om met de doodstraf voor u te betalen – een straf die is opgelegd wegens het overtreden van Zijn wet – zou Hij dat offer ook voor u kunnen laten gelden als Hij wist dat u zou doorgaan met het veronachtzamen van die wet? Wanneer we begrijpen wat zonde is, is het volgende commentaar op 1 Johannes 3:5-6 volmaakt logisch:

5. . . Christus kwam om zonden weg te nemen, wat wijst op volkomen vijandschap tegenover het kwaad. In Hem is geen zonde. 6 Dit heeft gevolgen voor de christen, want niemand die in Hem blijft zondigt. Wij moeten uitspraken als deze niet afzwakken. De Christen heeft niets van doen met zonde en hij moet er nooit gemakkelijk over doen, zelfs niet over incidentele zonde (The New Bible Commentary Revised).

Onze zonden hebben ons afgesneden van God, die de mensheid vanaf het begin heeft gezegd dat de dood de straf zou zijn voor degenen die besluiten te leven volgens de dictaten van het hart (gesymboliseerd door het eten van een boom die zowel goed als kwaad vertegenwoordigde), los van Gods heilige en rechtvaardige wet (Genesis 2:17). Romeinen 6:23 bevestigt dit: “Want het loon van de zonde is de dood.”

Om een wet effectief te laten zijn, moet er een straf staan op de schending ervan. De straf voor het overtreden van Gods wetten is de dood. Zonde snijdt ons ook af van God: “Maar uw ongerechtigheden maken scheiding tussen u en uw God, uw zonden doen Zijn aangezicht voor u verborgen zijn, zodat Hij u niet hoort” (Jesaja 59:2).

Christus’ offer lost beide problemen op. Ten eerste gaf Hij vrijwillig Zijn leven in ruil voor het onze. Hij onderging de straf die wij hadden verdiend door te zondigen. “Want ik heb u ten eerste overgeleverd wat ik ook ontvangen heb, dat Christus gestorven is voor onze zonden, overeenkomstig de Schriften” (1 Korinthe 15:3). En: “Want toen wij nog krachteloos waren, is Christus op de bestemde tijd voor goddelozen gestorven” (Romeinen 5:6). Dat Christus voor ons de straf onderging wordt rechtvaardiging genoemd. Ten tweede, door Christus’ offer is de breuk tussen de mens en God hersteld. Wij worden met God verzoend door middel van Jezus’ offer. “En Hij heeft u, die voorheen vervreemd was en vijandig gezind, zoals bleek uit uw slechte daden, nu ook verzoend, in het lichaam van Zijn vlees, door de dood, om u heilig en smetteloos en onberispelijk voor Zich te plaatsen” (Kolossenzen 1:21-22; 1 Petrus 3:18).

Behouden door Zijn leven

De woorden rechtvaardiging en verzoening worden op grote schaal verkeerd begrepen. Rechtvaardiging is de vergeving van onze zonden, en is het gevolg van ons geloof in het feit dat Jezus Zijn leven heeft gegeven in ruil voor het onze. In theologische zin behelst rechtvaardiging recht gemaakt zijn voor of op één lijn gekomen zijn met God. Onze zonden hadden ervoor gezorgd dat wij niet meer in lijn met Hem waren, maar wij worden op één lijn teruggebracht door het geloof in Christus’ vergoten bloed.

Omdat onze zonden zijn vergeven zijn wij nu verzoend met God. Maar wat betekent dit? Het bloed van Christus is van wezenlijk belang voor ons, maar verlossing en behoud is niet alleen maar een gebeurtenis van het verleden, maar gaat ook over heden en toekomst! U kunt het voor uzelf lezen in uw eigen Bijbel: “God echter bevestigt Zijn liefde voor ons daarin dat Christus voor ons gestorven is toen wij nog zondaars waren. Veel meer dan zullen wij, nu wij gerechtvaardigd zijn door Zijn bloed, door Hem behouden worden van de toorn. Want als wij, toen wij vijanden waren, met God verzoend zijn door de dood van Zijn Zoon, hoeveel te meer zullen wij behouden worden door Zijn leven, omdat wij verzoend zijn” (Romeinen 5:8-10).

Wij worden met God verzoend door de dood van Zijn Zoon, door geloof in Zijn vergoten bloed. Wij kunnen die verzoening nooit verdienen. Het is Gods vrije gift, die wij vaak beschrijven als genade. Maar die verzoening is niet het einde van de zaak, want “. . . hoeveel te meer zullen wij behouden worden door Zijn leven . . .” (Romeinen 5:10).

Wat betekent dit dan? Op welke wijze worden wij behouden door Zijn leven? Romeinen 6:1-7 laat ons zien dat wij door de doop een verbond met God aangaan, om de oude wegen ter dood te brengen en te starten met een nieuwe manier van leven, te denken zoals Christus (Filippenzen 2:4-5), en te wandelen zoals Hij wandelde (1 Johannes 2:6). De apostel Paulus legt uit hoe wij hierin worden geholpen, doordat Christus in ons woont door de kracht van de heilige Geest: “Ik ben met Christus gekruisigd; en ik leef, doch niet meer ik, maar Christus leeft in mij; en hetgeen ik nu in het vlees leef, dat leef ik door het geloof van de Zoon van God, Die mij liefgehad heeft, en Zichzelf voor mij overgegeven heeft” (Galaten 2:20, SV).

Stel uzelf dan de vraag wat voor soort leven Christus in ons zou willen leiden? Zou het een leven zijn dat hetzelfde leven, dat Hij zei te leiden, verwierp (Johannes 15:10)? Of zal Christus in christenen van vandaag het leven leiden zoals Hij op deze aarde leefde, in hen hetzelfde karakter ontwikkelend, gebaseerd op de wet van God, die de apostel Paulus geestelijk, heilig, rechtvaardig en goed noemt (Romeinen 7:12, 14, 16)?

God gaf Zijn Zoon ten behoeve van ons omdat Hij ons liefhad. Er is niets wat wij kunnen doen om die liefde te verdienen of God voor dat kostbare offer terug te betalen (1 Petrus 1:17-19). Maar wij behoren dat offer niet te minachten door te verzuimen de wet serieus te nemen die de straf in eerste instantie op ons heeft gebracht. Dat te doen zou zijn als het gerechtsgebouw uitlopen, na kwijtschelding van straf te hebben gekregen, en denken dat u nu vrij was om dezelfde misdaad te plegen die u in dat gerechtsgebouw bracht!

Johannes schreef deze woorden van Jezus, op de avond waarin Hij werd verraden: “. . . Niemand heeft grotere liefde dan dat hij zijn leven inzet voor zijn vrienden” (Johannes 15:12-14, NBG 1951). Johannes 3:16 herinnert ons eraan dat God de Vader ons zozeer liefhad dat Hij uit vrije wil Zijn Zoon gaf om onze Vriend te zijn – om Zichzelf te ontdoen van Zijn goddelijke voorrechten zodat wij aan de dood zouden ontsnappen en eeuwig leven zouden hebben. Kan er nog grotere liefde zijn in het hele universum dan welke uitdrukking vond op die Paschadag bijna 2.000 jaar geleden?

 

Hoofdstuk 3

Is God eerlijk?

Het was voor rondtrekkende predikers in Noord-Amerika gebruikelijk om van stad tot stad te reizen, bijeenkomsten in tenten op te zetten, zondaars op te roepen om ‘Jezus te accepteren’. Emoties liepen dan op als de prediker aan het einde van elke bijeenkomst kwam met een vurige oproep aan de aanwezigen om over het met zaagsel bestrooide gangpad naar voren te lopen en ‘hun hart aan de Heer te geven’ nu er nog tijd was om dit te doen. “Jezus keert misschien niet vannacht terug”, waarschuwden de predikers, “maar als u vannacht als zondaar sterft, zult u voor eeuwig kronkelen in het hellevuur omdat u Hem nu niet hebt geaccepteerd!”

Met die dreiging boven hun hoofd is het niet moeilijk te begrijpen waarom er zovelen naar voren kwamen over het spreekwoordelijke ‘zaagselpad’. Maar gaven deze predikers wel een juist beeld van de God van de Bijbel? Is het zo dat de miljarden mensen die hebben geleefd en zijn gestorven zonder Jezus Christus te aanvaarden – van wie de meesten nooit Zijn naam hebben gehoord, en nog minder die Zijn Waarheid hebben horen prediken – allemaal voor altijd verloren zijn? Zo ja, waar is dan de eerlijkheid [of: rechtvaardigheid] van God?

Hoe zit het dan met baby’s die zijn gestorven voordat zij oud genoeg waren om Gods liefde te begrijpen, laat staan Zijn weg te kiezen? En zijn mensen voor eeuwig verloren omdat zij zijn opgegroeid in een gezin of een hele maatschappij die atheïstisch was? Hoe zit het met de miljarden moslims die zijn opgegroeid met onwaarheden over Jezus Christus? Zal God hen anders behandelen dan de miljarden belijdende christenen die leefden en stierven en alleen een valse boodschap over een valse ‘Christus’ hebben gehoord?

De apostel Johannes leerde duidelijk: “Want zo lief heeft God de wereld gehad . . .” (Johannes 3:16). Hier is “de wereld” geen verwijzing naar de planeet Aarde, maar naar de mensen die er wonen. En hoe u ook telt, met elke berekening zijn er altijd veel meer mensen ‘niet behouden’ dan ‘wel behouden’. Dus als God “de wereld” zo lief heeft gehad, hoe kan dit dan? Is Hij zo zwak dat Hij de meerderheid van Zijn schepping niet kan behouden? Dit leidt tot de vragen: “Is God eerlijk? Kent Hij aanziens des persoons? Heeft iedereen – of zal iedereen – een echte en eerlijke kans op behoud krijgen?”

In een hoek gedreven

Met deze essentiële vraag zitten zelfs de meeste belijdende christenen verlegen. Eens bezocht ik een jongeman in Greenville (in Mississippi) die zijn predikant met deze vraag had geconfronteerd: “Wat zal er gebeuren met al die miljoenen mensen die nooit van Jezus Christus hebben gehoord?” Het dogmatische antwoord van de geestelijke was dat deze mensen allemaal voor eeuwig naar de hel zouden gaan. Toen hij onder druk werd gezet over de eerlijkheid van God, redeneerde deze geestelijke als volgt: “Wel, ik veronderstel dat God hen zal oordelen volgens wat zij doen met wat zij wel begrijpen.”

Niet overtuigd vroeg deze volhardende jonge man vervolgens: “Zegt u hiermee dat er een andere weg naar behoud is dan door de naam van Jezus Christus?” Hij haalde het vers aan: “En de zaligheid [behoud] is in geen ander, want er is onder de hemel geen andere Naam onder de mensen gegeven waardoor wij zalig moeten worden” (Handelingen 4:12). De predikant zei niets meer – hij voelde dat hij geen andere keus had dan de Bijbel te ontkennen of toe te geven dat God onrechtvaardig en oneerlijk is.

Een andere benadering van deze vraag wordt gekenschetst door een discussie die ik had met een klusjesman die bij mij thuis kwam. Evenals vele andere belijdende christenen geloofde deze man dat iedereen ofwel wordt behouden ofwel verloren is aan het eind van zijn huidige levenstijd. Toen ik protesteerde dat miljarden mensen hebben geleefd en zijn gestorven zonder zelfs maar van Jezus Christus te hebben gehoord, was zijn antwoord dat als zij echt belangstelling hadden, God ervoor zou zorgen dat het woord op een of andere manier bij hen kwam. Dit is een ontwijkend antwoord. In feite zei deze man dat God bewust de grote meerderheid van de mensen heeft geschapen om voor altijd verloren te gaan.

Denk aan iemand die stierf in het binnenland van Australië in het jaar 31 n. Chr., een week na Christus’ kruisiging en opstanding. Niemand heeft hem ooit verteld over Christus en wat Deze had gedaan. En toch: “Want ‘ieder die de Naam van de Heere zal aanroepen, zal zalig [behouden] worden’.” Maar: “Hoe zullen zij dan Hem aanroepen in Wie zij niet geloven? En hoe zullen zij in Hem geloven van Wie zij niet gehoord hebben? En hoe zullen zij horen zonder iemand die predikt?” (Romeinen 10:13-14). Zou deze persoon dus voor altijd verloren zijn en nooit de gelegenheid krijgen Christus’ vergoten bloed ten behoeve van hem te aanvaarden? Zou deze persoon dan vervolgens voor altijd naar een plaats van ongelooflijke pijniging gaan? Dit lijkt beslist niet op een eerlijk en rechtvaardig plan van een liefdevolle God.

Stel u de vraag: “Als God de wereld waarlijk liefheeft, zou Hij die man in het Australische binnenland een gelegenheid tot behoud ontzeggen?” Of is God zo zwak dat in Zijn plan miljarden mensen in de hel moeten branden om slechts enkele mensen te behouden? Inderdaad, als God in een wedstrijd ‘zieltjes winnen’ zit, dan lijkt Satan aan de winnende hand. Maar is God daarmee bezig? Of geeft de Bijbel een andere verklaring?

De waarheid is dat, zoals uw Bijbel duidelijk maakt, God werkt aan de verwezenlijking van een plan. Het is een liefhebbend en rechtvaardig plan, gepaard met Zijn wens de hele mensheid te behouden, en het houdt veel meer in dan de gelovige die enkele ‘magische’ woorden zegt aan het eind van het gangpad met zaagsel, ook al worden die in alle eerlijkheid uitgesproken. Het houdt meer in dan zijn leven te leiden op aarde als voorbereiding om de eeuwigheid door te brengen in een of andere grote ‘snoepwinkel in de hemel’. Er is een reden waarom het christelijke leven een leven van goddelijke karakterontwikkeling moet zijn (Efeze 4:11-16).

Een fatale keuze

Toen God de eerste man en vrouw schiep, plaatste Hij hen in een prachtige tuin, vol met bomen die allerlei soorten noten en vruchten van veel kleuren, samenstellingen en smaken droegen. God zei tegen deze eerste mensen dat zij konden genieten van de vruchten van al deze bomen op één na, en dat, als zij van die ene verboden vrucht zouden eten, de dood het resultaat zou zijn.

Zoals we weten, kozen Adam en Eva de verboden vrucht. Door deze daad gaven zij hun afwijzing van God te kennen en hun wens zelf te beslissen wat goed is en wat fout is. Daarom wierp God hen uit de Hof van Eden en zei hen daarmee: “Jullie willen het op je eigen manier doen? Ga je gang!”

Sindsdien is wat de mensheid ook doet en ontwikkelt een mengeling van goed en kwaad. Het onrecht, het lijden en het verdriet die wij overal om ons heen zien zijn de gevolgen van de beslissingen die wij nemen – en toch hebben we dikwijls het lef om God hiervan de schuld te geven!

De Bijbel openbaart dat de grote meerderheid van de mensen in dit huidige tijdperk is afgesneden van God en de boom des levens (Genesis 3:22-24). Dat is de reden waarom zo weinig mensen de Bijbel begrijpen. Veel mensen zijn helaas verleid tot de gedachte dat Jezus is gekomen om iedereen nu te behouden.

Een les van de zondagsschool

Ik herinner me een gebeurtenis die op een dag plaatsvond in mijn klas op de zondagsschool. Een leerling vroeg: “Waarom sprak Jezus in gelijkenissen?” En de leraar legde uit: “Omdat de mensen van die tijd vissers, schaapherders en boeren waren. Jezus sprak tegen hen in een taal die zij konden begrijpen.”

Nu klonk dat voor een twaalfjarige tamelijk goed, maar later kwam ik erachter dat het antwoord van mijn leraar volkomen fout was! De Bijbel beschrijft dat Christus’ discipelen precies dezelfde vraag stelden en een heel ander antwoord kregen: “En de discipelen kwamen naar Hem toe en zeiden tegen Hem: Waarom spreekt U tot hen door gelijkenissen? Hij antwoordde en zei tegen hen: Omdat het u gegeven is de geheimenissen van het Koninkrijk der hemelen te kennen, maar aan hen is het niet gegeven” (Mattheüs 13:10-11; Markus 4:11-12). Jezus leerde ook: “Niemand kan tot Mij komen, tenzij de Vader, Die Mij gezonden heeft, hem trekt; en Ik zal hem doen opstaan op de laatste dag” (Johannes 6:44, 65).

We zien dus dat Jezus in gelijkenissen sprak om Zijn bedoeling voor het grote publiek te verbergen. Alleen degenen die God roept kunnen tot Hem komen – en slechts betrekkelijk weinig mensen doen dat in dit huidige tijdperk. Maar betekent dit dat Hij oneerlijk is en niet geeft om de overgrote meerderheid van de mensen die nu leven of die ooit hebben geleefd? Helemaal niet!

Een gelegenheid voor allen

De apostel Paulus zegt ons dat God “. . . wil dat alle mensen zalig worden en tot kennis van de waarheid komen” (1 Timotheüs 2:3-4). De apostel Petrus maakt duidelijk: God “. . . wil niet dat enigen verloren gaan, maar dat allen tot bekering komen” (2 Petrus 3:9). We kunnen dus zien dat het Gods langetermijndoel is iedereen te roepen die ooit heeft geleefd om tot Hem te komen. Het is evenwel duidelijk dat Hij de meeste mensen nog niet geroepen heeft. Wat zal God dan doen voor degenen die leven en sterven zonder geroepen te zijn?

Talloze Bijbelverzen openbaren dat er meer dan één periode van oordeel is – en meer dan één opstanding uit de dood. Let op de implicaties van Mattheüs 11:21-22: “Wee u, Chorazin, wee u, Bethsaïda! Want als in Tyrus en Sidon de krachten gebeurd waren die in u plaatsgevonden hebben, dan zouden zij zich allang in zak en as bekeerd hebben. Maar Ik zeg u: Het zal voor Tyrus en Sidon verdraaglijker zijn op de dag van het oordeel dan voor u.” De heidense inwoners van Tyrus en Sidon waren niet bekend met de God van Israël, maar Jezus sprak over een komende dag van oordeel waarin de mensen van die steden het gemakkelijker zullen hebben dan sommige Joden van Jezus’ tijd. Christus deed een soortgelijke uitspraak over de stad Sodom, die bekend stond wegens haar walgelijke seksuele perversiteiten (Mattheüs 11:23-24).

De geschriften van de apostel Johannes bevestigen dat er meer dan één dag van oordeel is: “En ik zag tronen, en zij gingen daarop zitten, en het oordeel werd hun gegeven. En ik zag de zielen van hen die onthoofd waren om het getuigenis van Jezus en om het Woord van God . . . En zij werden weer levend en gingen als koningen regeren met Christus, duizend jaar lang” (Openbaring 20:4). Let nu vooral op: “Maar de overigen van de doden werden niet weer levend, totdat de duizend jaar tot een einde gekomen waren. Dit is de eerste opstanding” (v. 5).

Hoe duidelijk! Zij die van Christus zijn bij Zijn terugkeer zullen weer tot leven worden gewekt in wat genoemd wordt de “eerste opstanding”, waarna zij met Christus zullen regeren over de volken van deze aarde.

Maar wat gebeurt er met degenen die niet van Christus zijn bij Zijn komst? Zijn zij voor altijd verloren? Helemaal niet! Zij zullen deel uitmaken van de volgende opstanding, de algemene opstanding genoemd of het ‘“Oordeel van de Grote Witte Troon’.

Na de duizendjarige regering van Jezus Christus op aarde zal Satan worden losgelaten uit zijn plaats van gevangenschap om eropuit te gaan en de volken opnieuw te misleiden (Openbaring 20:7). Samen met degenen die hem volgen zal hij worden verslagen. Maar wat zal er daarna gebeuren? “En ik zag een grote witte troon, en Hem Die daarop zat…. En ik zag de doden, klein en groot, voor God staan. En de boeken werden geopend en nog een ander boek werd geopend, namelijk het boek des levens. En de doden werden geoordeeld overeenkomstig wat in de boeken geschreven stond, naar hun werken” (Openbaring 20:11-12).

Hier beschrijft Johannes het openen van boeken. Veel belijdende christenen komen al te snel tot de conclusie dat deze boeken vol staan met de pikante details van de levens van de mensen, maar dit is een misverstand. We hebben al gezien dat de grote meerderheid van de mensen, afgesneden van de boom des levens, zullen hebben geleefd en zijn gestorven zonder Gods Waarheid te horen. God roept slechts een gering aantal mensen in dit huidige tijdperk, en Jezus sprak in gelijkenissen om Zijn bedoelingen voor de massa te verbergen (Lukas 8:10).

In werkelijkheid zijn de “boeken” – biblia, vanwaar het woord ‘Bijbel’ komt – gesloten voor de meeste mensen die leven en sterven in dit huidige tijdperk, en zullen gesloten blijven tot dit Oordeel van de Grote Witte Troon. Maar het is aan de hand van de inhoud van deze biblia – de Bijbel – dat zij zullen worden geoordeeld wanneer hun geest wordt geopend en God Zijn Waarheid aan hen openbaart.

Let er ook op dat het “boek des levens” wordt beschreven als geopend, niet meer gesloten. Dit wijst erop dat het Oordeel van de Grote Witte Troon een periode is waarin degenen die worden geoordeeld aan de hand van “de boeken” de mogelijkheid zullen hebben dat hun naam in Gods “boek des levens” wordt geschreven. Dit is de tijd van oordeel voor de vele miljarden mensen die leefden en stierven toen Satan “. . . de god van deze eeuw . . .” was (2 Korinthe 4:3-4). De miljarden die door Satan werden misleid – en, bedenk, misleide mensen weten niet dat zij misleid zijn – zullen eindelijk Gods Waarheid horen verkondigen en hun eerste gelegenheid hebben die Waarheid te accepteren en Jezus Christus als hun Verlosser te gehoorzamen.

De vallei van de dorre beenderen

In een opmerkelijke passage in de Bijbel schrijft de profeet Ezechiël over deze komende opstanding. Hij beschrijft een vallei vol met een bijzonder groot aantal dorre beenderen, en de profeet wordt gevraagd of die weer kunnen leven (Ezechiël 37:1-3). Vervolgens komt er een beschrijving van de dorre beenderen als zij tot fysiek leven worden opgewekt. Beenderen komen bij elkaar, daarna vlees, bindweefsel en huid. Ten slotte komt de adem des levens in de lichamen als de mensen worden opgewekt tot sterfelijk, fysiek leven (vv. 4-10).

Dit is geen opstanding tot onsterfelijkheid of tot een beloning die ontvangen wordt. Deze opgestane mensen denken niet dat zij behouden zijn. Integendeel, zij denken dat zij verloren zijn! “Toen zei Hij tegen mij: Mensenkind, deze beenderen zijn heel het huis van Israël. Zie, ze zeggen: Onze beenderen zijn verdord en onze hoop is vergaan, wij zijn afgesneden!” (v. 11).

Deze passage beschrijft mensen die in hun leven God niet hebben gekend, maar die Hem zullen leren kennen nadat zij zijn opgestaan en Zijn Geest hebben gekregen. “Dan zult u weten dat Ik de HEERE ben, als Ik uw graven open en als Ik u uit uw graven doe oprijzen, Mijn volk. Ik zal Mijn Geest in u geven, u zult tot leven komen en Ik zal u in uw land zetten. Dan zult u weten dat Ík, de HEERE, dit gesproken en gedaan heb, spreekt de HEERE” (Ezechiël 37:13-14).

Hoe lang zal voor deze opgestane mensen hun periode van oordeel duren? De Kerk van God wijst traditioneel op Jesaja 65:17-20 als een sterke suggestie dat de mensen honderd jaar van fysiek leven zullen krijgen tijdens deze tweede opstanding. Ja, God is eerlijk, en Hij zal iedereen die ooit heeft geleefd een oprechte kans geven om een welbewuste beslissing te nemen. Het kan ontnuchterend zijn te beseffen dat in deze tijd veel van onze vrienden en familieleden in de wereld zijn afgesneden van de boom des levens. Zij begrijpen het werkelijk niet, omdat God het verstand van de meeste mensen niet heeft geopend om tot Christus te komen (Johannes 6:44, 65). De tijd zal echter komen dat zij zullen opstaan uit hun graf en een volledige en eerlijke kans krijgen Gods weg te kiezen.

Wij moeten begrijpen – en dit kan niet genoeg benadrukt worden – dat dit niet een ‘herkansing’ voor de mensen is. Het zal hun eerste kans zijn Gods Waarheid te horen met een open verstand. En zelfs dan zal niet iedereen deze aanvaarden. Sommigen die tegenwoordig tot de Waarheid worden geroepen zullen die willens en wetens afwijzen. Zo zal God ook in dit Oordeel van de Grote Witte Troon niemand dwingen in Zijn Koninkrijk te komen (Deuteronomium 30:19).

Wat een geruststellende waarheid is het te weten dat God eerlijk is en dat Hij alle mensen die Hij heeft geschapen liefheeft! De Bijbel zet Gods plan voor alle mensen uiteen – voor de misleiden, voor zuigelingen en kleine kinderen die vroegtijdig zijn gestorven, en voor degenen die leefden en stierven zonder ooit van Christus te hebben gehoord.

Dit is een waarheid die slechts weinigen begrijpen over Johannes 3:16, en wat een schitterende waarheid is het! God is werkelijk de wereld met Zichzelf aan het verzoenen door Jezus Christus (2 Korinthe 5:19).

 

Hoofdstuk 4

De weg van geven

Teken, muggen, steekvliegen en andere parasiterende insecten zuigen bloed uit hun slachtoffers. Deze parasieten worden bijna algemeen veracht wegens hun lastige aard: ze nemen van anderen en geven er niets anders dan ongemak, pijn en ziekte voor terug.

Hoewel bijen steken, en wij bijgevolg misschien bang voor ze zijn, verachten we ze niet op dezelfde manier. We weten dat ze alleen handelen uit zelfverdediging als ze steken, en dat ze ons zoete honing geven. Weliswaar zouden zij, als zij konden denken zoals wij, wellicht een andere kijk hebben op hoe wij het woord ‘geven’ gebruiken – zij zouden misschien de voorkeur geven aan ons woord beroven om ons oogsten uit hun korven te beschrijven. Niettemin, een goede bijenhouder zorgt voor zijn ijverige werksters en laat voldoende honing achter zodat ze kunnen voortleven en bloeien.

De waarheid is dat wij, heel begrijpelijk, houden van gevers en nemers verachten – of ze nu acht, zes of twee ledematen hebben. Ja, iedereen houdt van een gever, niet van een nemer. We hebben een afkeer van zelfzuchtige en hebzuchtige mensen die zich in allerlei bochten wringen om ‘iets voor niets’ te krijgen en nooit terugschrikken om een voordeel op anderen te behalen, mocht de gelegenheid zich voordoen. Wij zijn verbijsterd door het voortdurende nieuws over zwendelaars die harteloos nemen van ouderen, naïevelingen en lichtgelovigen.

Een van de schitterendste waarheden die wij kunnen kennen is dat God geen nemer is. Hij is een gever! Hij geeft voedsel en water om ons staande en gaande te houden, materialen om onderkomens te bouwen en kleding om ons warm te houden (en knap of mooi). Voedsel komt in uiteenlopende kleuren, samenstellingen en smaken – en groeit, anders dan geld, soms aan bomen. Het komt ook op uit de grond, vliegt door de lucht, en kan worden gevangen uit rivieren, meren en zeeën.

Als fysieke wezens hebben we deze giften van God nodig om in leven te blijven. Voor al Zijn vrijgevigheid vereist God dat wij slechts tien procent ‘rente’ betalen op de toename van hetgeen Hij ons geeft – maar zelfs die eis is een soort ‘gift’ van Hem om ons waardevolle lessen van geven en van vrijgevigheid en zorgzaamheid voor anderen te leren. Als een liefhebbende Ouder wil God dat wij altijd stilstaan bij de bron van de goede giften die wij ontvangen. Hij wil dat wij de deugd van dankbaarheid ontwikkelen, zelfzuchtigheid overwinnen en leren hoe ons geld en andere middelen wijs te beheren. Ons boekje Gods volk betaalt tienden! gaat dieper in op de details voor degenen die geïnteresseerd zijn om meer te weten te komen over tiendenbetaling.

De grootste gift van allemaal

God heeft ons zoveel middelen gegeven die ons in staat stellen comfortabel te leven. Toch is er nog een oneindig veel grotere gift die Hij ons aangeboden heeft: de gift van Zijn eigen Zoon als offer voor onze zonden. Johannes 3:16 zegt ons: “Want zo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij Zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft, opdat ieder die in Hem gelooft, niet verloren gaat, maar eeuwig leven heeft.” Wij zouden God moeten danken dat Hij een gever is en geen nemer, omdat zonder deze gift van onschatbare waarde wij allen zouden vergaan!

Toen onze eerste ouders Adam en Eva besloten te eten van de verboden vrucht – wat hun keuze symboliseert om voor zichzelf te bepalen wat goed en kwaad is – verdienden zij de doodstraf: “En de HEERE God gebood de mens: Van alle bomen van de hof mag u vrij eten, maar van de boom van de kennis van goed en kwaad, daarvan mag u niet eten, want op de dag dat u daarvan eet, zult u zeker sterven” (Genesis 2:16-17). Sindsdien hebben wij – het hele menselijke geslacht, individueel en collectief – Gods wet verworpen ten gunste van onze eigen onwetende en arrogante beoordelingen van goed en kwaad: “Want allen hebben gezondigd en missen de heerlijkheid van God” (Romeinen 3:23). Denk aan hoe de Bijbel zonde definieert: “Ieder die de zonde doet, doet ook de wetteloosheid; want de zonde is de wetteloosheid” (1 Johannes 3:4).

Het loon dat wij verdienen als we Gods wet overtreden is de dood. Maar het eeuwige leven is mogelijk gemaakt door Gods vrije gift aan ons, gegeven toen Jezus Zijn leven gaf in onze plaats (Johannes 3:16; Romeinen 6:23). God kocht ons terug van de dood door iets te offeren van veel grotere waarde dan zilver of goud – het kostbare bloed van Jezus Christus (1 Petrus 1:18-19)! En dit was geen overhaaste beslissing; het was al besloten vanaf de grondlegging van de wereld (Openbaring 13:8). Er is geen belangrijker boodschap in Johannes 3:16 dan deze. Geen grotere daad van liefde is de mensheid bekend!

Laat de Vader niet buiten beschouwing

Dit gouden vers, Johannes 3:16, houdt grote hoop in voor alle mensen overal. Maar de volledige diepte van de betekenis ervan wordt vaak verduisterd door een algemeen gebrek aan Bijbels begrip. Er zijn twee algemene misvattingen over dit aspect van Johannes 3:16: de giften van God de Vader aan ons – met inbegrip van Zijn gift van eeuwig leven – en de reactie die Hij van ons hierop wil zien.

We horen belijdende christenen vaak met groot gevoel spreken over de rol die Jezus speelt in ons behoud. Natuurlijk moeten wij diepe gevoelens van dankbaarheid en schuld hebben voor Zijn offer – deze gevoelens zijn zeer aanbevelenswaardig. Maar hoe zit het met de rol van de Vader? Hoe vaak wordt Hij hierbij over het hoofd gezien – buiten beeld gelaten? Maar in Johannes 3:16 is de rol van Degene die Zijn Zoon gaf het belangrijkst: “Want zo lief heeft God [de Vader] de wereld gehad, dat Hij [de Vader] Zijn eniggeboren Zoon [Jezus Christus] gegeven heeft, opdat ieder die in Hem [Christus] gelooft, niet verloren gaat, maar eeuwig leven heeft. ”

In het geval een kind een of andere grote kwetsuur of schade overkomt, hoeveel ouders zijn er dan niet die oprecht zeggen dat zij graag van plaats zouden wisselen? Men moet een ouder zijn om de rol van de Vader volledig te kunnen waarderen in die grote tragedie van bijna 2.000 jaar geleden. Hoeveel mensen negeren niet de Vader totaal en letten alleen op Zijn Zoon? Maar in dit vers en in het gehele Evangelie van Johannes is de rol die de Vader speelt het voornaamste en wijst Jezus ons voortdurend op Hem.

Jezus zegt ons dat wij de Vader in geest en waarheid moeten aanbidden (Johannes 4:23), dat Hij niet kwam op Zijn eigen gezag, maar op dat van Zijn Vader (Johannes 5:43; 12:49-50), dat Hij kwam om de wil van de Vader te doen (Johannes 8:28-29; 18:11), dat niemand tot Hem kan komen tenzij de Vader hem trekt (Johannes 6:44-45, 65), dat Hij alleen kon doen wat de Vader wilde dat Hij deed (Johannes 5:19), dat de Vader meer was dan Hij (Johannes 14:28), en dat Hij kwam om de Vader te doen kennen (Johannes 1:18).

Keer op keer zien we dat Jezus ons wijst op Zijn Vader. In wat vaak het Onze Vader wordt genoemd – een schets die Christus gaf toen Zijn discipelen Hem vroegen hoe te bidden – zei Jezus hen hun gebeden te richten tot de Vader (Lukas 11:2). Hij gaf ons ook het recht Zijn [Jezus’] naam – Zijn autoriteit – te gebruiken als we naar de Vader gaan (Johannes 14:13-14; 15:16).

Verwende kinderen

Een andere misvatting is subtieler. God de Vader en Jezus Christus hebben zoveel voor ons gedaan dat wij absoluut dankbaar moeten zijn voor alles wat zij voor ons hebben gedaan, nog steeds doen – en in de toekomst zullen doen. Inderdaad, het grootste deel van de mensheid is bij lange na niet dankbaar genoeg, maar veel belijdende christenen van vandaag leggen alle of bijna alle nadruk op wat God voor ons heeft gedaan. Helaas kan deze gangbare benadering een zelfzuchtige houding in ons scheppen: God geeft, wij nemen. Het is waar dat je God niet kunt overtreffen in geven, maar dit betekent niet dat wij niet hoeven te reageren op Gods gift met onze eigen daden van geven.

We kunnen om ons heen duidelijk zien wat er gebeurt als ouders maar geven en geven aan hun kinderen zonder hen ook te leren een gevende houding te ontwikkelen. Zij betalen vaak een hoge prijs door verwende, zelfzuchtige kinderen groot te brengen. Is dat wat God van ons wil? Natuurlijk niet! Het is duidelijk dat onze vrijgevige Schepper wil dat wij dezelfde gevende, zorgzame houding ontwikkelen die Hij voor ons heeft. Ja, wat God voor ons heeft gedaan is wonderbaarlijk en het ligt boven ons vermogen daar uitdrukking aan te geven. Maar is dat alles waar het in het christendom om gaat? Een oppervlakkig, egocentrisch begrip van het christendom dat geheel gericht is op wat God voor ons heeft gedaan, kan – zonder dat we het zelfs beseffen – veranderen in een zeer zelfzuchtige soort godsdienst gebaseerd op nemen in plaats van geven.

Stel u een zoon voor die aan iedereen die hij tegenkomt vertelt wat een geweldige vader hij heeft – een vader die een auto voor hem heeft gekocht en elke week de tank vult, die voor hem en zijn vrienden elke zaterdagavond pizza koopt om van te genieten, die toelaat dat hij, wanneer het hem maar uitkomt, niet zijn instructies opvolgt en alles voor hem betaalt uit zijn eigen portemonnee, en ondertussen zijn zoon laat rondhangen zonder ook maar iets te doen om het gezin te helpen? Zou er ook maar iemand zijn die dit werkelijk een geweldige vader vond? En zou zo’n vader werkelijk blij zijn met een zoon die er zich helemaal niet om bekommerde om zijn vader te helpen, maar die alleen maar steeds meer wilde nemen?

In de werkelijke wereld begrijpen we dat zelfs de meest genereuze vader, als hij zijn kinderen niet leert te gehoorzamen, geen dankbare kinderen voortbrengt. Nemers neigen er niet toe de inspanningen van gevers te waarderen. Ja, het is van vitaal belang God dankbaar te zijn en Hem te prijzen, maar als wij niet Zijn houding van geven in ons ontwikkelen, en wij niet Zijn leiding gehoorzamen, vervullen wij niet Zijn wensen voor ons. “Waarom noemt u Mij: Heere, Heere, en doet niet wat Ik zeg?” (Lukas 6:46; zie ook Mattheüs 7:21-23.)

Jezus vertelde de volgende beroemde gelijkenis: “. . . Iemand had een vijgenboom, die in zijn wijngaard geplant was. En hij kwam om daaraan vrucht te zoeken, maar vond die niet. Toen zei hij tegen de wijngaardenier: Zie, ik kom nu al drie jaar vrucht zoeken aan deze vijgenboom en vind die niet. Hak hem om. Waarom beslaat hij de aarde nutteloos? En hij antwoordde en zei tegen hem: Heer, laat hem ook nog dit jaar staan, totdat ik om hem heen gegraven en hem bemest heb. Wellicht dat hij dan vrucht draagt. Maar zo niet, dan moet u hem alsnog omhakken” (Lukas 13:6-9).

Samen met de gelijkenis van de talenten is het duidelijk dat als wij geen “vrucht” voortbrengen in ons leven, wij ook zullen worden gekapt en weggeworpen (Mattheüs 25:14-30).

De gelijkenis van de ponden getuigt eveneens van deze waarheid (Lukas 19:11-24). Wij moeten iets doen met de gaven die God ons gegeven heeft (zie vv. 20-24). Dankbaar zijn voor wat Jezus voor ons heeft gedaan is juist en goed, maar Gods gave nemen en er niets mee doen is een daad van zelfzuchtigheid – en zal rampzalig eindigen. Het voortbrengen van de vruchten van Gods Geest (Galaten 5:22-23) is een vereiste als wij Jezus’ discipelen willen zijn: “Hierin wordt Mijn Vader verheerlijkt, dat u veel vrucht draagt en Mijn discipelen bent” (Johannes 15:8).

Schapen en bokken

Jezus verklaarde dat, wanneer Hij terugkeert, Hij de schapen van de bokken zal scheiden. Schapen worden beschreven als gevers, zij die onbaatzuchtige zorgzaamheid voor anderen hebben, die het Koninkrijk van God zullen beërven:

Wanneer de Zoon des mensen komen zal in Zijn heerlijkheid . . . En Hij zal de schapen aan Zijn rechterhand zetten, maar de bokken aan Zijn linkerhand. Dan zal de Koning zeggen tegen hen die aan Zijn rechterhand zijn: Kom, gezegenden van Mijn Vader, beërf Het Koninkrijk dat voor u bestemd is . . . Want Ik had honger en u hebt Mij te eten gegeven; Ik had dorst en u hebt Mij te drinken gegeven; Ik was een vreemdeling en u hebt Mij gastvrij onthaald. Ik was naakt en u hebt Mij gekleed; Ik ben ziek geweest en u hebt Mij bezocht; Ik was in de gevangenis en u bent bij Mij gekomen. (Mattheüs 25:31-36)

Mensen die waarlijk en oprecht zorgen voor het welzijn van anderen dienen niet om te worden gezien (Mattheüs 6:1-4). Omdat hun menslievende daden worden gedaan vanuit pure zorgzaamheid voor andere mensen, verrast het niet dat zij geen score bijhouden of hoog over zichzelf denken vanwege hun dienstbetoon. Christus leeft in zulke personen (Galaten 2:20) en Christus’ levenswijze wordt die van hen.

Dan zullen de rechtvaardigen Hem antwoorden: Heere, wanneer hebben wij U hongerig gezien en te eten gegeven? Of dorstig en te drinken gegeven? Wanneer hebben wij U als een vreemdeling gezien en gastvrij onthaald, of naakt en hebben U gekleed? Wanneer hebben wij U ziek gezien of in de gevangenis en zijn bij U gekomen? En de Koning zal hun antwoorden: Voorwaar, Ik zeg u: voor zover u dit voor een van deze geringste broeders van Mij gedaan hebt, hebt u dat voor Mij gedaan. (Mattheüs 25:37-40)

Aan de andere kant beschrijft deze gelijkenis bokken als nemers – mensen die weinig of niets geven om het welzijn van degenen om hen heen. Zulke mensen geven zichzelf niet om anderen te dienen, en hun uiteindelijke loon is in het vuur te worden geworpen en te verbranden (Mattheüs 3:12; Maleachi 4:3).

Dan zal Hij ook zeggen tegen hen die aan de linkerhand zijn: Ga weg van Mij, vervloekten, in het eeuwige vuur, dat voor de duivel en zijn engelen bestemd is. Want Ik ben hongerig geweest en u hebt Mij niet te eten gegeven; Ik ben dorstig geweest en u hebt Mij niet te drinken gegeven; Ik was een vreemdeling en u hebt Mij niet gastvrij onthaald; naakt, en u hebt Mij niet gekleed; ziek en in de gevangenis, en u hebt Mij niet bezocht. Dan zullen ook dezen Hem antwoorden: Heere, wanneer hebben wij U hongerig gezien of dorstig of als een vreemdeling of naakt of ziek of in de gevangenis, en hebben U niet gediend? Dan zal Hij hun antwoorden: Voorwaar, Ik zeg u: voor zover u dit voor een van deze geringsten niet gedaan hebt, hebt u het ook niet voor Mij gedaan. En dezen zullen gaan in de eeuwige straf, maar de rechtvaardigen in het eeuwige leven. (Mattheüs 25:41-46)

Deze gelijkenis toont de twee algemene manieren van leven. De eerste is de weg van geven – een leven van onbaatzuchtige zorgzaamheid voor de mensen om ons heen. De tweede is de weg van nemen – van nemen voor zichzelf zonder te letten op andere mensen. In Johannes 3:16 verklaart God Zijn weg van geven als de weg waarvan Hij wil dat we die leren. En wij ontvangen alleen Zijn gift van eeuwig leven als wij in navolging van Hem die levenswijze leren en zelf in praktijk brengen.

Toen Jezus op deze aarde wandelde, was Hij, in weerwil van de frustraties van omgaan met de zelfgerechtigde en ruziezoekende Farizeeën, Sadduceeën en andere Joden van Zijn tijd, bedroefd over de verwoesting die Jeruzalem zou treffen: “Jeruzalem, Jeruzalem . . . Hoe vaak heb Ik uw kinderen bijeen willen brengen, op de wijze waarop een hen haar kuikens bijeenbrengt onder haar vleugels; maar u hebt niet gewild!” (Mattheüs 23:37).

In Ezechiël 18:32 en 33:11 wordt ons gezegd dat God geen plezier beleeft aan de dood van de zondaars. Wanneer wij het werkelijk begrijpen, is de liefde van God de Vader en Jezus Christus onbetwistbaar. En het is deze zelfde houding van geven, onbaatzuchtige zorgzaamheid die God ontwikkelt in Zijn kinderen. Dit is de weg van vrede en harmonie die voor alle eeuwigheid in het Koninkrijk van God zal zijn!

 

Hoofdstuk 5

U moet ‘opnieuw geboren’ worden

Jezus zei: “. . . Als iemand niet opnieuw geboren wordt, kan hij het Koninkrijk van God niet zien” (Johannes 3:3). Maar wat betekent dat? Sommigen geloven dat “opnieuw geboren” of wedergeboren worden een bijzonder emotionele ervaring is die iemand plotseling overkomt, waarschijnlijk begeleid door tranen van vreugde en een enorm gevoel van vrede en welzijn. Het kan gebeuren in de beslotenheid van iemands huis na de ontnuchtering van een drinkgelag. Het kan plaatsvinden bij een evangelische bijeenkomst, wanneer ‘u uw hart aan de Heer geeft’ nadat u naar voren bent gekomen en het ‘zondaarsgebed’ hebt herhaald.

Anderen geloven oprecht dat geen van deze emotionele gevoelens ter zake doen tenzij u ook ‘in tongen spreekt’ – waarmee zij bedoelen het uiten van mysterieuze lettergrepen die geen deel uitmaken van enige herkenbare menselijke taal.

Wat is nu de waarheid? Wat zegt de Bijbel over dit onderwerp?

Het hart en de kern van deze kwestie is te vinden in Johannes 3, maar de evangelieschrijver heeft twee hoofdstukken eerder al zijn onderwerp voorbereid. Sprekend over Jezus schreef Johannes: “Hij kwam tot het Zijne, maar de Zijnen hebben Hem niet aangenomen. Maar allen die Hem aangenomen hebben, hun heeft Hij macht gegeven kinderen van God te worden, namelijk die in Zijn Naam geloven; die niet uit bloed, niet uit de wil van vlees en ook niet uit de wil van een man, maar uit God geboren zijn” (Johannes 1:11-13).

Johannes brengt hier een thema tot uitdrukking dat in veel delen van de Bijbel voorkomt – vooral het Nieuwe Testament – dat we “kinderen van God” kunnen worden. Maar wat betekent het een kind van God te worden? En wat bedoelt Johannes wanneer hij degenen beschrijft die “uit God” geboren zijn en “niet uit bloed, niet uit de wil van vlees en ook niet uit de wil van een man”?

Zoveel weten we: u en ik werden geboren wegens de keuze van onze ouders van vlees en bloed om samen te komen in de daad van voortplanting. Hoewel we zijn geboren als wezens afzonderlijk van onze ouders, delen we hun genetisch materiaal en werden wij aldus gemaakt naar hun beeld en gelijkenis. Verwekking en geboorte vormen voorzeker een wonderbaarlijk en prachtig proces!

Een heimelijk bezoek

Op een nacht werd Jezus bezocht door een zekere Nicodemus, een Farizeeër en bestuurder van de Joden. Dit is hoe de Bijbel ons met Nicodemus laat kennismaken, maar dit is niet het laatste wat we van hem horen. Later ontdekken we dat Nicodemus in tegenwoordigheid van de hogepriesters en de Farizeeën opstond om Jezus te verdedigen (Johannes 7:50-52). Nadat Jezus was gekruisigd hielp Nicodemus Jozef om Hem te begraven (Johannes 19:38-42).

Dit waren beide riskante daden, waardoor Nicodemus zich onderscheidde van zijn collega’s die wisten dat Jezus van God kwam, maar die meer geïnteresseerd waren in het behagen van mensen dan van God. Tegen Jezus zei Nicodemus: “. . . Rabbi, wij weten dat U van God gekomen bent als leraar, want niemand kan deze tekenen doen die U doet, als God niet met hem is” (Johannes 3:2). Merk op dat hij Jezus “Rabbi” noemde, wat ‘leraar’ betekent. Nicodemus kwam iets van Jezus leren, maar werd opgeschrikt door wat hij hoorde.

Anticiperend op het doel van Nicodemus’ bezoek antwoordde Jezus hem met de volgende woorden: “. . . Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u: Als iemand niet opnieuw geboren wordt, kan hij het Koninkrijk van God niet zien” (Johannes 3:3). Veel belijdende christenen geloven ten onrechte dat Nicodemus’ reactie betekende dat hij Jezus’ woorden niet begreep. In feite begreep Nicodemus echter wel wat Jezus zei; wat hij niet begreep was hoe dit kon plaatsvinden. Daarom antwoordde hij: “. . . Hoe kan een mens geboren worden als hij oud is? Hij kan toch niet voor de tweede keer in de schoot van zijn moeder ingaan en geboren worden?” (v. 4).

Waarom wekt deze zaak zoveel verwarring? In deze Bijbelpassage is het woord dat als “geboren” is vertaald een vorm van het Griekse werkwoord gennao. Vertalers, die wel Grieks kennen, maar niet de doctrinaire implicaties begrijpen, kunnen dit ongebruikelijke werkwoord verschillend weergeven als ‘geboren’, ‘verwekken’, maar net zo goed als ‘verwekt’ of ‘ontvangen’. Dit schijnbaar kleine detail kan tot verwarring leiden en uitmonden in significante misverstanden, in het bijzonder over het begrip ’wedergeboren’ of ‘opnieuw geboren’ worden.

Let op hoe zeer gerespecteerde geleerden de betekenis van dit woord uitleggen. Thayer’s Greek-English Lexicon of the New Testament verklaart dat gennao betekent: “meestal: van mannen die kinderen verwekken . . . minder vaak van vrouwen die kinderen baren” (Strong’s no. 1.080). The Interpreter’s Bible zegt: “Geboorte kan worden beschouwd van de kant van de vader, wanneer het werkwoord ‘verwekken’ betekent, of van de kant van de moeder, wanneer het werkwoord ‘baren’ betekent” (deel 8, p. 505).

Wijlen evangelist John Ogwyn schreef de volgende verklaring: “Het Engelse woord ‘beget’ [het Nederlandse woord ‘verwekken’] verwijst naar de vaders causale daad die nageslacht genereert. Synonieme werkwoorden zijn dus ‘genereren’ of ‘voortbrengen’. ‘Baren’ verwijst naar de rol van de moeder in het produceren van nageslacht – d.w.z. het voldragen en het voortbrengen in de wereld. ‘Verwekken’ door de vader is slechts beperkt tot de conceptie. In het Grieks echter heeft gennao een bredere betekenis en kan worden gebruikt voor het hele proces van een kind ‘voortbrengen’ in de wereld” (“What Do You Mean ‘Born Again’? [Wat bedoelt u met ‘wedergeboren worden’?]”, Tomorrow’s World, januari-februari 2003, p. 12).

Zie hier twee Bijbelse voorbeelden die laten zien hoe het ene woord gennao de volle breedte van conceptie tot geboorte weergeeft. “Terwijl hij deze dingen overwoog, zie, een engel van de Heere verscheen hem in een droom en zei: Jozef, zoon van David, wees niet bevreesd Maria, uw vrouw, bij u te nemen, want wat in haar ontvangen [gennao] is, is uit de Heilige Geest” (Mattheüs 1:20). In dit geval is “ontvangen” duidelijk de juiste vertaling van gennao. Maar enkele verzen verder lezen we: “Toen nu Jezus geboren [gennao] was in Bethlehem, in Judea, in de dagen van koning Herodes, zie, wijzen uit het oosten kwamen in Jeruzalem aan” (Mattheüs 2:1). Hier is datzelfde gennao juist vertaald als “geboren”.

De context wijst erop hoe het woord in elk afzonderlijk geval moet worden begrepen. Een Griekstalig iemand begrijpt, als hij het woord gennao hoort, dit als inclusief een heel proces, in tegenstelling tot een Nederlandstalig iemand, die woorden beschikbaar heeft om het proces in verschillende stadia te verdelen: conceptie, zwangerschap en ten slotte geboorte.

Nicodemus begreep Jezus’ woorden in hun Griekse context. Daarom reageerde hij op de manier zoals hij deed, maar Jezus’ nadere toelichting loste het mysterie niet voor hem op: “. . . Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u: Als iemand niet geboren wordt uit water en Geest, kan hij het Koninkrijk van God niet binnengaan” (Johannes 3:5).

Veel mensen die het hebben over een ‘wedergeboorte’-ervaring negeren totaal – of begrijpen gewoon niet – wat Jezus zei. Als wij moeten worden geboren uit water en Geest, waarom verwerpen sommigen dan volledig de noodzaak van de doop en begrijpen zij niet wat het betekent te worden geboren uit de Geest?

Geboren uit water en Geest

De doop is in de hele Bijbel te vinden. De zondvloed uit de tijd van Noach wordt met de doop vergeleken (1 Petrus 3:20-21). Het oversteken van de Rode Zee door de Israëlieten was een type van de doop (1 Korinthe 10:1-2). Jezus werd gedoopt als een voorbeeld voor ons (Mattheüs 3:13-16), en Hij gebood Zijn discipelen de hele wereld in te gaan, het Evangelie van het Koninkrijk van God te prediken en degenen die geloofden te dopen (Mattheüs 28:19-20; Markus 16:15-16). Petrus gebood degenen die hem op de Pinksterdag hoorden zich te bekeren en zich te laten dopen (Handelingen 2:38). De apostel Paulus verklaarde dat de doop symbolisch de dood uitbeeldt en de begrafenis van het oude zondige zelf en het weer omhoog komen als een nieuwe mens, opgestaan als het ware uit een watergraf (Romeinen 6:1-7). Ons boekje Christelijke doop, de werkelijke betekenis behandelt dit tot in detail.

Hoe komt het dan dat sommigen die beweren te zijn wedergeboren denken dat de doop niet nodig is? En wat betekent het te worden geboren uit de Geest? Zoals we hierboven zagen zei Jezus tegen Nicodemus: “. . . Als iemand niet geboren wordt uit water en Geest, kan hij het Koninkrijk van God niet binnengaan” (Johannes 3:5).

De Bijbel gebruikt water als symbool van Gods woord (Efeze 5:26). Water beeldt ook de heilige Geest uit (Johannes 7:38-39) – en we weten dat de heilige Geest wordt gegeven aan hen die God gehoorzamen (Handelingen 5:32). De heilige Geest en Gods woord functioneren samen, in de zin dat het ene nodig is voor het begrip van het andere. Het woord van God legt ons uit wat de heilige Geest is, en het is alleen door de heilige Geest dat wij de dingen van God kunnen begrijpen (1 Korinthe 2:11).

De apostel Johannes openbaart Jezus Christus als “het Woord” [Grieks: Logos in de zin van ‘Woordvoerder’] in het gezin van God, en het is het Woord van God dat in ons moet leven door de kracht van de heilige Geest (Galaten 2:20). Paulus zet het onderwerp uiteen in zijn brief aan Titus: “Maar . . . maakte Hij ons zalig . . . vanwege Zijn barmhartigheid, door het bad van de wedergeboorte en de vernieuwing door de Heilige Geest. Die heeft Hij in rijke mate over ons uitgegoten door Jezus Christus, onze Zaligmaker, opdat wij, gerechtvaardigd door Zijn genade, erfgenamen zouden worden, overeenkomstig de hoop van het eeuwige leven” (Titus 3:4-7).

Om het eenvoudig te zeggen: wij moeten het oude zondige zelf ter dood brengen en leren een nieuwe levenswijze in de praktijk te brengen – en wij kunnen die nieuwe levenswijze alleen volgen als Jezus Christus in ons leeft door de kracht van de heilige Geest. En vergis u niet. Hij zal in ons geen zondig leven leiden, maar zal ons door Zijn woord leren leven zoals Hij binnen de wet van God leefde. Paulus verklaarde kort maar krachtig: “Ik ben met Christus gekruisigd; en niet meer ik leef, maar Christus leeft in mij; en voor zover ik nu in het vlees leef, leef ik door het geloof in de Zoon van God, Die mij heeft liefgehad en Zichzelf voor mij heeft overgegeven” (Galaten 2:20).

Maar is dit alles wat “opnieuw geboren” betekent? Jezus ging verder met Nicodemus uit te leggen: “Wat uit het vlees geboren is, is vlees; en wat uit de Geest geboren is, is geest. Verwonder u niet dat Ik tegen u gezegd heb: U moet opnieuw geboren worden. De wind waait waarheen hij wil en u hoort zijn geluid, maar u weet niet waar hij vandaan komt en waar hij heen gaat; zo is het met iedereen die uit de Geest geboren is” (Johannes 3:6-8).

Kijk zorgvuldig naar deze woorden. Wij zijn allen geboren uit het vlees en gemaakt van vlees, maar Jezus zegt ons dat “wat uit de Geest geboren is, is geest”. We kunnen Gods Geest in ons hebben, maar zijn wij Geest? Een eenvoudige priktest zou ons afdoende duidelijk moeten maken of wij vlees zijn of Geest!

Nicodemus begreep wat Jezus zei, maar hij begreep niet hoe dit tot stand kan worden gebracht; vandaar zijn ontstelde antwoord: “. . . Hoe kunnen deze dingen gebeuren?” (v. 9.) Hoewel het duidelijk is dat Nicodemus een oprechte man was die erkende dat Jezus van God kwam, ontbeerde hij begrip en had nog niet volledig Zijn leringen omhelsd (Johannes 3:10-11).

Het ‘eindspel’

De Bijbel maakt het duidelijk dat “opnieuw geboren” worden iets veel groters is dan wat de meeste mensen zich voorstellen als een eenmalige emotionele ervaring die een garantie geeft van ‘eenmaal behouden, altijd behouden’. Maar waar draait het dan om bij wedergeboren worden en wat is het doel ervan? Het woord van God zegt ons dat pas als wij wedergeboren zijn wij in staat zijn het Koninkrijk van God te beërven (Johannes 3:3; 1 Korinthe 15:50).

Jezus zei tegen Nicodemus dat hij het koninkrijk van God pas kon zien als hij wedergeboren was. Verder legde Christus uit: “Wat uit het vlees geboren is, is vlees; en wat uit de Geest geboren is, is geest” (Johannes 3:6). Paulus bevestigt dit als waar in zijn bekende passage: “Maar dit zeg ik, broeders, dat vlees en bloed het Koninkrijk van God niet kunnen beërven, en de vergankelijkheid beërft de onvergankelijkheid niet. . . . Want dit vergankelijke moet zich met onvergankelijkheid bekleden en dit sterfelijke moet zich met onsterfelijkheid bekleden” (1 Korinthe 15:50, 53).

De Bijbel openbaart dat God een gezin is, waarin trouwe christenen van dit tegenwoordige tijdperk zullen worden geboren bij de opstanding (Efeze 3:14-15). Let erop hoe vaak de Bijbel ons beschrijft als zonen van God. “Immers, zovelen als er door de Geest van God geleid worden, die zijn kinderen van God. Want u hebt niet de Geest van slavernij ontvangen, die opnieuw tot angst leidt, maar u hebt de Geest van aanneming tot kinderen [‘zoonschap’] ontvangen, door Wie wij roepen: Abba, Vader! De Geest Zelf getuigt met onze geest dat wij kinderen van God zijn. En als wij kinderen zijn, dan zijn wij ook erfgenamen: erfgenamen van God en mede-erfgenamen van Christus . . . Met reikhalzend verlangen immers verwacht de schepping het openbaar worden van de kinderen van God. . . . ook de schepping zelf zal bevrijd worden van de slavernij van het verderf om te komen tot de vrijheid van de heerlijkheid van de kinderen van God” (Romeinen 8:14-17, 19, 21). Ja, wij zijn kinderen van God – maar wij zijn kinderen die nog in het stadium van ‘embryo’ zijn, nog niet geboren. Deze waarheid wordt bevestigd in Hebreeën 2:6-18.

Als u nog niet het inspirerende boekje Uw uiteindelijke bestemming van Dr. Meredith hebt gelezen, moedig ik u aan uw eigen gratis exemplaar aan te vragen of het online te lezen op www.wereldvanmorgen.nl, waar het onderwerp in meer detail wordt behandeld.

Christus is de Eerstgeborene van velen

De Bijbel vertelt ons: “Want zo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij Zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft . . .” (Johannes 3:16). God verwekte Jezus op werkelijk een speciale manier in die tijd. Geen enkele andere mens is op diezelfde manier ter wereld gekomen. Maar betekent dit dat Hij de enige is die ooit door God verwekt zou worden? Hebreeën 11:17 geeft ons een aanwijzing. Hetzelfde Griekse woord, dat in Johannes 3:16 wordt gebruikt, wordt hier gebruikt om Izak te omschrijven als Abrahams “eniggeboren zoon”. Toch weten we dat Abraham, na Sara’s dood, zes andere zonen had bij zijn tweede vrouw Ketura (Genesis 25:1-2). Is het dus mogelijk voor God nog andere verwekte zonen te hebben naast Christus? De Bijbel zegt: ja!

We lezen: “Ieder die gelooft dat Jezus de Christus is, is uit God geboren [gennao]” (1 Johannes 5:1). De vertalers van de Herziene Statenvertaling hebben gennao weergegeven als “geboren”. Zoals we echter hebben gezien, is het woord verwekt ook een correcte vertaling van het Grieks. Let er dus op dat in de context van deze passage de gelovige nog niet geboren is, maar verwekt of ontvangen. Zie ook: “Ieder die uit God geboren [gennao] is, doet de zonde niet, want Zijn [d.w.z. Gods] zaad [Grieks: sperma] blijft in hem; en hij kan niet [als gewoonte] zondigen, omdat hij uit God geboren [gennao] is” (1 Johannes 3:9). Ook hier zou het gebruik van verwekt of ontvangen beter passen in de context. Let er ook op dat Gods zaad (Grieks: sperma) in de gelovige blijft. Conceptie van een nieuwe schepping vindt plaats wanneer God Zijn Geest in ons plant, volgend op de doop, de handoplegging door een dienaar van Christus (Handelingen 8:14-18). Daarom kon Petrus zeggen: “. . . heeft Hij ons de grootste en kostbare beloften geschonken, opdat u daardoor deel zou krijgen aan de Goddelijke natuur” (2 Petrus 1:4). Wij zijn verwekt door Gods eigen natuur, “want Zijn [Gods] zaad [sperma] blijft in hem”.

Jezus Christus is “de Eerstgeborene uit de doden” (Kolossenzen 1:15, 18; Openbaring 1:5). Hij is ook de “Eerstgeborene onder vele broeders” (Romeinen 8:29). Wij kunnen behoren tot deze vele broeders die zullen worden wedergeboren. Wedergeboren worden is veel meer dan een eenmalige emotionele ervaring zoals zovelen tegenwoordig dit op deze manier misverstaan. Het beschrijft het eindresultaat van een proces dat begint wanneer wij Jezus Christus als onze Heer en Verlosser aanvaarden, ons bekeren van onze zonden, en de waterdoop ontvangen – symbolisch ons oude zondige zelf ter dood brengen – en de heilige Geest ontvangen (Romeinen 8:9-11). Wanneer Christus’ Geest in ons leeft, begint ons fysieke leven een tijd van ‘zwangerschap’, van groei in genade en kennis, waarin we onze vleselijke menselijke natuur overwinnen en die vervangen door het heilige en rechtvaardige karakter van God, als voorbereiding op de tijd dat de bazuin zal klinken en de trouwe eerste vruchten zullen worden geboren in het gezin van God bij de opstanding. Op dat moment zullen wij die vandaag trouwe Christenen zijn volledig naar het beeld en de gelijkenis van God gemaakt zijn, zoals Hij in het begin verklaarde: “. . . Laten Wij mensen maken naar Ons beeld, naar Onze gelijkenis . . .” (Genesis 1:26).

 

Hoofdstuk 6

Geheugen, geloof en geloofsvertrouwen

Het vermogen zich iets te herinneren is een wonderbaarlijke gift voor zowel mens als dier. Sommige dieren zijn heel moeilijk te vangen als zij in het verleden een keer bijna gepakt zijn, en het menselijk geheugen is essentieel voor elk succes in het leven. U leest en begrijpt deze woorden, doordat God u het vermogen tot herinneren heeft gegeven.

Maar herinnering heeft een keerzijde. Veel Noord-Amerikaanse zondagmiddag ‘buismuizen’ kunnen u zeggen dat Johannes 3:16 het geciteerde vers is dat getoond wordt vóór de tribunes of achter het thuishonk gedurende de World Series [honkbal], of vóór de tribunes bij een voetbalwedstrijd die op tv wordt uitgezonden. Het vers zien we overal – maar de meeste mensen kunnen u niet vertellen wat het vers zegt!

Sommigen kunnen zich echter ook het vers herinneren. Zij kunnen daadwerkelijk dit gouden vers woordelijk citeren, omdat zij het vaak genoeg hebben gehoord zodat het zich op een of andere manier in hun brein heeft genesteld. Maar kunnen zij in detail de betekenis van Johannes 3:16 uitleggen? Kunnen zij het vers in de context van de rest van de Bijbel begrijpen?

Het probleem met geheugenopslag is dat, als we eenmaal iets hebben geleerd, onze hersenen het wegstoppen en zich op iets nieuws concentreren. We kunnen dat stuk informatie oproepen en benoemen, maar onze ‘grijze cellen hebben zich over het algemeen al op de volgende uitdaging gericht. Zo is het ook met Johannes 3:16.

In het geval dat uw herinnering hapert, hier is wat het zegt: “Want zo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij Zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft, opdat ieder die in Hem gelooft, niet verloren gaat, maar eeuwig leven heeft.” Als u het vaak genoeg hoort, zal het beklijven. Maar wat betekent het, vooral dat gedeelte dat zegt “ieder die in Hem gelooft”?

Helaas denken veel mensen oprecht dat alles wat iemand hoeft te doen om behouden te worden is ‘geloven in Jezus’. Veel belijdende christenen hebben het foutieve idee dat geloven in Jezus geen andere actie van hun kant vereist – dat Hij ‘alles gedaan heeft’ voor ons, en dat alles wat wij moeten doen is Hem te belijden. Maar let op Jezus’ eigen woorden in Zijn onmiskenbaar duidelijke uitspraak: “Niet ieder die tegen Mij zegt: Heere, Heere, zal binnengaan in het Koninkrijk der hemelen, maar wie de wil doet van Mijn Vader, Die in de hemelen is. Velen zullen op die dag tegen Mij zeggen: Heere, Heere, hebben wij niet in Uw Naam geprofeteerd, en in Uw Naam demonen uitgedreven, en in Uw Naam veel krachten gedaan? Dan zal Ik hun openlijk zeggen: Ik heb u nooit gekend; ga weg van Mij, u die de wetteloosheid werkt!” (Mattheüs 7:21-23.)

En eveneens, hoe kunnen we rekenschap geven van deze woorden van Jezus Christus: “Waarom noemt u Mij: Heere, Heere, en doet niet wat Ik zeg?” (Lukas 6:46.) Na die uitspraak gaf Jezus de gelijkenis waarbij iemand die “Mijn woorden hoort en ze doet” wordt vergeleken met iemand anders die “ze gehoord en niet gedaan zal hebben”. De eerste is als iemand die zijn huis bouwt en graaft tot de rotsbodem om de fundering te leggen. De tweede is als iemand die zijn huis bouwt op de grond zonder fundering (Lukas 6:47-49). U weet waarschijnlijk al wat er met de twee huizen gebeurt wanneer er hevige regens komen. Er blijft er maar één staan – en het is niet dat zonder fundament!

Het belang van geloof

Jezus Zelf zegt ons dat wij niet alleen maar Zijn uitspraken moeten horen – wij moeten ze doen (v. 47)! Hij verwacht een persoonlijke reactie van onze kant op Zijn offer. Wordt aan die reactie voldaan door eenvoudig in Hem te geloven? Het antwoord is: ja, of nee – afhankelijk van hoe u geloof opvat. Zeker is dat geloof een absoluut essentieel fundament is als wij hopen eeuwig leven te krijgen. “Ik ben de Opstanding en het Leven; wie in Mij gelooft, zal leven, ook al was hij gestorven, en ieder die leeft en in Mij gelooft, zal niet sterven in eeuwigheid. Gelooft u dat?” (Johannes 11:25-26).

Geloven in Zijn naam is vereist om een kind van God te worden. “Maar allen die Hem aangenomen hebben, hun heeft Hij macht gegeven kinderen van God te worden, namelijk die in Zijn Naam geloven” (Johannes 1:12). En: “Wie in Hem gelooft, wordt niet veroordeeld, maar wie niet gelooft, is al veroordeeld, omdat hij niet geloofd heeft in de Naam van de eniggeboren Zoon van God” (Johannes 3:18).

De apostel Paulus scheen altijd in een of andere soort problematische situatie te verkeren – en het was al niet anders in Filippi. Daar bevonden Paulus en zijn compagnon Silas zich in de gevangenis, maar God bevrijdde hen op wonderbaarlijke wijze. De radeloze cipier, die vreesde voor zijn lot omdat hij hen had laten ontsnappen, stond op het punt zijn leven te nemen toen Paulus hem stopte. Wij weten niet alles wat er die nacht gebeurde, of wat er eerder in het leven van de cipier had plaatsgevonden, maar de bange man stelde de volgende uiterst belangrijke vraag in Handelingen 16:30: “. . . Heren, wat moet ik doen om zalig te worden?” Het antwoord was eenvoudig en direct: “. . . Geloof in de Heere Jezus Christus en u zult zalig worden, u en uw huisgenoten” (v. 31).

Dus het is duidelijk dat geloof centraal staat voor behoud. Maar wat voor geloof wordt er in deze en andere gelijksoortige passages beschreven? Is het de eenvoudige belijdenis: ‘Ik geloof’? Is het een kwestie van een voorgeschreven gebed uitspreken, misschien wat bekend staat als het ‘zondaarsgebed’?

Handelingen 13:38-39 zegt ons dat “. . . door Hem [Jezus Christus] aan u vergeving van de zonden verkondigd wordt en dat ieder die gelooft, door Hem gerechtvaardigd wordt van alles waarvan u door de wet van Mozes niet gerechtvaardigd kon worden.” Maar is geloof eenvoudig een daad van het verstand of van de wil? Paulus lijkt iets anders te zeggen als hij schrijft: “Niet de hoorders van de wet zijn immers rechtvaardig voor God, maar de daders van de wet zullen gerechtvaardigd worden” (Romeinen 2:13).

Zijn deze verzen in Handelingen en Romeinen in strijd met elkaar? Jezus zegt ons dat de schrift niet kan worden gebroken (Johannes 10:35), en deze twee verzen zijn geen uitzondering. Let erop dat Paulus niet zegt dat wij worden gerechtvaardigd door de wet te doen, maar dat “de daders van de wet zullen gerechtvaardigd worden”. De wet rechtvaardigt ons niet. Ze leert ons de reden waarom wij rechtvaardiging nodig hebben. Ze leert ons wat zonde is (1 Johannes 3:4). Eens hebben wij gezondigd door het overtreden van die wet, en het is door geloof in het offer van Christus dat rechtvaardiging – vergeving van gedane zonden in het verleden – plaatsvindt. De wet definieert de zonde (Romeinen 7:7). Geloof in Christus’ offer brengt rechtvaardiging teweeg.

Dit wordt samengevat in Galaten 2:15-18: “Wij, die van nature Joden zijn, en geen zondaars uit de heidenen, weten dat een mens niet gerechtvaardigd wordt uit werken van de wet, maar door het geloof in Jezus Christus. En ook wij zijn in Christus Jezus gaan geloven, opdat wij gerechtvaardigd zouden worden uit het geloof van Christus en niet uit werken van de wet. Immers, uit werken van de wet wordt geen vlees gerechtvaardigd. Maar als wij, die in Christus verlangen gerechtvaardigd te worden, ook zelf zondaars blijken te zijn, is Christus dan een dienaar van de zonde? Volstrekt niet! Want als ik dat wat ik afgebroken heb, weer opbouw, dan bewijs ik daarmee dat ik zelf een overtreder ben.”

Wat voor geloof?

Wanneer Paulus in deze passage zegt: “ook wij zijn in Christus Jezus gaan geloven”, wat voor soort geloof beschrijft hij dan? De Bijbel vertelt ons dat velen in Jezus geloofden, maar dat zij verre van gered of behouden waren. “En toen Hij in Jeruzalem was op het Pascha, tijdens het feest, geloofden velen in Zijn Naam, toen zij Zijn tekenen zagen die Hij deed. Maar Jezus Zelf vertrouwde Zichzelf aan hen niet toe, omdat Hij hen allen kende, en omdat Hij het niet nodig had dat iemand van de mens getuigde, want Hij wist Zelf wat in de mens was” (Johannes 2:23-25).

De apostel Johannes laat ons weten dat sommige mensen het ene moment in Hem geloofden, maar Hem het volgende moment wilden doden: “Toen Hij deze dingen sprak, geloofden velen in Hem”. (Johannes 8:30). Maar toen Hij hun begon uit te leggen dat zij slaaf van de zonde waren, raakten zij beledigd. “Jezus dan zei tegen de Joden die in Hem geloofden: Als u in Mijn woord blijft, bent u werkelijk Mijn discipelen, en u zult de Waarheid kennen, en de Waarheid zal u vrijmaken. Zij antwoordden Hem: Wij zijn Abrahams nageslacht en zijn nooit slaaf van iemand geweest; hoe kunt U dan zeggen: U zult vrij worden? Jezus antwoordde hun: Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u: Ieder die de zonde doet, is een slaaf van de zonde” (vv. 31-34).

Dus, mensen die enkele ogenblikken eerder werden beschreven als gelovend in Jezus Christus begonnen Hem van onrechtmatigheid te beschuldigen (v. 41), door een demon te zijn bezeten (v. 48) en ten slotte: “Zij namen dan stenen op om ze op Hem te werpen . . .” (v. 59). Het is duidelijk dat zij, hoewel zij geloofden, iets misten. Was dit een uitzondering, of spreekt de Bijbel nog over andere gelovigen die tekortschoten? Jazeker!

“En toch geloofden ook velen van de leiders in Hem, maar vanwege de Farizeeën beleden zij het niet, opdat zij niet uit de synagoge geworpen zouden worden. Want zij hadden de eer van de mensen meer lief dan de eer van God” (Johannes 12:42-43). Dan is er nog de bekende passage waar Jakobus zegt: “U gelooft dat God één is en daar doet u goed aan. Maar ook de demonen geloven dit, en zij sidderen” (Jakobus 2:19).

Veel mensen proberen geloof los te maken van gehoorzaamheid en van werken. Verdergaande met Jakobus’ uitspraak hierboven, lezen we: “Maar wilt u weten, o nietig mens, dat het geloof zonder de werken dood is?” (v. 20.) Vervolgens zegt hij, wijzend op het voorbeeld van Abraham die zijn zoon Izak offerde: “Ziet u wel dat het geloof samenwerkte met zijn werken en dat door de werken het geloof volmaakt is geworden?” (v. 22).

Het boek Hebreeën laat onweerlegbaar zien dat geloof is verbonden met gehoorzaamheid en met hoe wij reageren op diverse beproevingen. Waar geloof ontbreekt, ontbreekt tevens gehoorzaamheid – en de resultaten zijn desastreus. Paulus beschrijft zelfs dat ongeloof voortkomt uit een zondig hart. “Zie erop toe, broeders, dat er nooit in iemand van u een verdorven hart zal zijn, vol ongeloof, om daardoor afvallig te worden van de levende God” (Hebreeën 3:12). Vervolgens houdt hij ons voor: “maar vermaan elkaar elke dag, zolang men van een heden kan spreken, opdat niemand van u verhard zal worden door de verleiding van de zonde” (v. 13).

Ja, de zonde is bedrieglijk.

Geloof en gehoorzaamheid met elkaar verbonden

De Bijbel zegt ondubbelzinnig dat geloof en gehoorzaamheid beide noodzakelijk zijn en dat ze in feite twee kanten van dezelfde medaille zijn. Waarachtig geloof manifesteert zich in gehoorzaamheid.

Paulus komt met nog een andere krachtige bewering over dit onderwerp verderop in de brief aan de Hebreeën. Geloof en geloofsvertrouwen zijn synoniemen – ze zijn zeer nauw met elkaar verbonden. Wanneer we iets geloven, doen we dat omdat het geloofsvertrouwen in ons zegt dat het waar is; en we hebben geloofsvertrouwen omdat we geloven dat iets waar is. Hebreeën 11 staat bekend als het ‘geloofshoofdstuk’, omdat erin het ene voorbeeld na het andere vermeld wordt van mannen en vrouwen die geloofsvertrouwen oefenden tegenover beproevingen en stress. Het herinnert ons aan Noach, aan Abraham en Sara, aan Mozes en Rachab – allemaal mensen die persoonlijke beproevingen overwonnen omdat hun geloofsvertrouwen was geworteld in het geloof dat God zou laten gebeuren wat Hij beloofd had. Zoals er staat van Sara dat “. . . zij Hem [God] getrouw heeft geacht [m.a.w. zij vertrouwde Hem] Die het beloofd had” (v. 11). En ons wordt gezegd over Mozes: “Door het geloof[svertrouwen] heeft hij Egypte verlaten zonder bevreesd te zijn voor de toorn van de koning. Want hij bleef standvastig, als zag hij de Onzichtbare” (v. 27).

Niet iedereen wordt gespaard in dit leven, en dit kan een uitdaging vormen voor ons geloofsvertrouwen. “En weer anderen hebben spot en geselslagen verdragen, ja zelfs boeien en gevangenis. Zij zijn gestenigd, in stukken gezaagd, in verzoeking gebracht, met het zwaard ter dood gebracht. Zij hebben rondgelopen in schapenvachten en geitenvellen. Zij leden gebrek, werden verdrukt en mishandeld. De wereld was hen niet waard . . .” (vv. 36-38). Deze mannen en vrouwen keken de angst in het gezicht en bleven standvastig. Is het een wonder dat geloofsvertrouwen essentieel is? “Zonder geloof[svertrouwen] is het echter onmogelijk God te behagen. Want wie tot God komt, moet geloven dat Hij is, en dat Hij beloont wie Hem zoeken” (v. 6).

Hoe vaak moeten we kiezen tussen God gehoorzamen of in onszelf vertrouwen en in wat we zien met onze ogen (2 Korinthe 5:7)? Wanneer God ons zegt: “Gedenk de Sabbatdag, dat u die heiligt” (Exodus 20:8), gehoorzamen wij Hem dan onmiddellijk, of redeneren wij om Zijn gebod heen? Trekken we ons terug uit vrees onze baan te verliezen, of familie en vrienden te kwetsen? Of geloven wij God en vertrouwen wij, in geloof, dat wat Hij ons ook zegt te doen uiteindelijk de beste keuze is?

Geloven we in Jezus’ woorden: “. . . Maar wilt u tot het leven ingaan, neem dan de geboden in acht” (Mattheüs 19:17)? En geloven wij Hem als Hij zegt: “Als iemand tot Mij komt en niet haat [d.w.z. in vergelijking met Mij minder liefheeft] zijn eigen vader en moeder en vrouw en kinderen en broers en zusters, ja, ook zelfs zijn eigen leven, die kan Mijn discipel niet zijn” (Lukas 14:26)? Geloof moet worden gevolgd door daden!

Johannes 3:16 is werkelijk het gouden vers van de Bijbel. Het is rijk aan betekenis. Het is een vers dat waard is om te memoriseren. Maar het is zoveel meer dan louter een ‘geheugenvers’. Miljoenen mensen die de woorden ervan oppervlakkig herhalen, zonder eigenlijk de volle betekenis ervan te begrijpen, kunnen in slaap worden gesust door een vals gevoel van veiligheid. Ja, de juiste reactie naar God de Vader die Christus als een offer voor ons gebracht heeft, is te geloven in Jezus van Nazareth als de ware Heiland en Messias. Maar wat brengt dat geloof met zich mee? Willen wij zijn als de demonen die wel geloven, maar verloren zijn door ongehoorzaamheid? Of zullen wij handelen naar ons geloof en door onze daden tonen dat Christus in ons leeft? Zoals Jakobus bevestigt: “Maar wilt u weten, o nietig mens, dat het geloof zonder de werken dood is?” (Jakobus 2:20). Hebben wij het geloof dat bergen verzet (Mattheüs 17:20)? Zulk geloof is opmerkelijk, maar louter een berg verzetten is niets vergeleken met de werkelijke beloning van actief gelovend vertrouwen: eeuwig leven in het Koninkrijk van God, als een geboren lid van het Gezin van God. Laten we er allen naar streven ons geloofsvertrouwen te verdiepen en naar ons geloof te handelen!

 

Hoofdstuk 7

Verloren gaan . . . de gedachte alleen al!

De algemene geloofsopvatting onder belijdende christenen is dat wanneer je sterft, je niet werkelijk doodgaat. Volgens de wijdverspreide leer sterft je lichaam, maar is er een onsterfelijke (eeuwig-levende) ziel in je – die ofwel naar de hemel gaat om bij God te zijn ofwel naar de hel om voor eeuwig in pijn te kronkelen. Is dit wat de Bijbel leert?

Dit idee dat mensen niet werkelijk sterven, staat inderdaad in de Bijbel – maar het zal u kunnen verrassen te horen wie deze leer eigenlijk introduceerde. Het is een zeer oude voorstelling, die teruggaat naar de tijd van onze eerste voorouders. God plaatste Adam en Eva in een prachtige tuin, vol met bomen die vrucht droegen en noten van allerlei soorten. Ongetwijfeld waren er groenten en andere levensmiddelen voor hen beschikbaar, maar er was één soort vrucht – te vinden aan een speciale boom midden in de tuin – die zij niet mochten eten.

Satan vroeg, in de vorm van een slang, op listige wijze aan Eva: “. . . Is het echt zo dat God gezegd heeft: U mag niet eten van alle bomen in de hof?” (Genesis 3:1). Zij antwoordde hem door uit te leggen dat zij van alle bomen konden eten, echter met één uitzondering. Eva herhaalde toen Gods waarschuwing zoals die aan Adam was gegeven. “. . . U mag daarvan niet eten en hem niet aanraken, anders sterft u” (v. 3). Hierop reageerde de slang: “. . . U zult zeker niet sterven” (v. 4). Hier weersprak Satan Gods duidelijke uitspraak, en liet het aan Eva over te beslissen: geloof God die zei dat zij zou sterven, of geloof Satan die zei dat zij niet zou sterven. Tot op de dag van vandaag geloven de meeste mensen Satans uitspraak, niet die van God.

Veel mensen begrijpen deze eerste ontmoeting van de mensheid en Satan verkeerd, ten dele omdat het een zeer kort samengevat verslag is. De boom waarvan hen was verboden te eten werd de ‘boom van de kennis van goed en kwaad’ genoemd. Wij moeten evenwel niet denken dat dit betekent dat God hun geen kennis van Zijn gedragsnormen had gegeven – Hij had dat zeker wel gedaan, en als deel van deze instructie had Hij hen verboden van die boom te eten. Eva werd echter overtuigd door Satans verleiding dat eten van de boom ‘iemand wijs zou maken’. Maar haar keuze – het afwijzen van Gods openbaring – was in feite onwijs, de eerste van de ontelbare beslissingen van mensen, tot op de huidige dag, om zelf te bepalen wat goed is en wat kwaad is.

Adam en Eva verwierpen God en luisterden naar Satans advies. Toen zij dat deden, begon hun kijk op het leven en op hoe te leven onmiddellijk te veranderen. Plotseling raakten zij beschaamd over hun lichamen en vlochten zij vijgenbladeren aan elkaar om hun intieme delen te bedekken (v. 7). Waarom? Wat veroorzaakte deze verandering in hoe zij elkaar zagen? Het antwoord is te vinden in Gods vraag de volgende keer dat Hij hen ontmoette, nadat zij waren gezwicht voor Satans verkooppraatje. “. . . Wie heeft u verteld dat u naakt bent?” (v. 11). Bedenk dat zij in die tijd de enige twee mensen in de tuin waren, en God had hen daar geplaatst zonder kleding. God had geen probleem met hun staat, en – tot zij naar Satan luisterden – zijzelf evenmin. Het was Satan die hun leerde schaamte te voelen en vrees bij het zien van hun naakte lichamen.

Dualisme

Het idee dat het lichaam een bron van schaamte is, is inderdaad oud, en het komt in de loop van de geschiedenis in vele vormen voor. Het is een gebruikelijk kenmerk van dualistische filosofieën die leren dat iemands geest de ware of eeuwige persoon is, en dat het lichaam een tijdelijk, minder – en vaak beschamend – kenmerk van ons bestaan is. Plato, Aristoteles, Thomas van Aquino, Descartes en een menigte andere filosofen hebben bijgedragen aan dit valse begrip van het menselijke zelf. Het neoplatonische idee van dualisme heeft grote invloed gehad op de doctrine van het belijdende christendom, maar het begon allemaal met Satans leugen, die Adam en Eva leerde zich te schamen voor Gods fysieke schepping.

Het moderne ‘christendom’ is zonder het te weten zo diepgaand beïnvloed door heidense ideeën dat de doorsnee kerkganger volkomen misleid is over wat de Bijbel werkelijk zegt over dit en veel andere onderwerpen. De meeste mensen die zijn opgegroeid met een achtergrond in het officiële christendom werd geleerd dat de ‘ziel’ iets afzonderlijks van het lichaam is, en dat deze naar de hemel of de hel (of enige tijd naar het vagevuur) gaat nadat het lichaam sterft.

Maar Johannes’ Evangelie maakt duidelijk dat Jezus Satans bewering totaal afwijst. Johannes zegt ons dat geen enkele andere mens dan Christus – inclusief Bijbelse figuren als Abraham, Izak, Jakob en Mozes – in de hemel is: “En niemand is opgevaren naar de hemel dan Hij Die uit de hemel neergedaald is, namelijk de Zoon des mensen, Die in de hemel is” (Johannes 3:13).

Wat is nu de menselijke ziel? Het woord ziel in het Oude Testament is een vertaling van het Hebreeuwse woord nefesj dat eenvoudig ‘schepsel’ betekent. Bijvoorbeeld, de eerste keer dat het woord ziel wordt gebruikt is in Genesis 2:7 (Statenvert.), waar we lezen: “En de HEERE God had de mens geformeerd uit het stof der aarde, en in zijn neusgaten geblazen de adem des levens; alzo werd de mens tot een levende ziel”. Dit alleen al zou ons moeten doen stilstaan bij dat er staat “een levende ziel”. Zou dat niet wijzen op de mogelijkheid van een dode ziel? In de Herziene Statenvertaling wordt het vertaald op een manier die tot minder verwarring leidt, door weer te geven dat de mens “een levend wezen” werd.

Genesis 1:21 verwijst naar dierlijk leven – los van de mensheid – als nefesj wanneer er wordt gesproken over “grote zeedieren en alle krioelende levende wezens [nefesj]”. En merk op dat Leviticus 21:11 spreekt over dode nafsjot [mv. van nefesj]! Dus als nefesj het Hebreeuwse woord is dat wordt vertaald als ziel – en dat is het – dan kan een ziel sterven! Dit wordt bevestigd in Ezechiël 18:4 (Statenvert.): “Ziet, alle zielen zijn van Mij; gelijk de ziel van de vader, alzo ook de ziel van de zoon, zijn van Mij; de ziel, die zondigt, die zal sterven.” Dit wordt herhaald in vers 20: “De ziel, die zondigt, díe zal sterven”.

De mens is vergankelijk

Wanneer de meeste belijdende christenen Johannes 3:16 lezen, ontgaat hun een belangrijke krachtige verklaring die het vers bevat. Veel aandacht gaat uit naar de eerste helft van het vers: “Want zo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij Zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft . . .”. Maar elk deel van dit gouden vers is rijk aan betekenis en moet niet over het hoofd worden gezien.

Om een beter begrip te krijgen van wat Johannes zegt, kijken we naar de context door de passage te lezen vanaf vers 14: “En zoals Mozes de slang in de woestijn verhoogd heeft, zo moet de Zoon des mensen verhoogd worden, opdat ieder die in Hem gelooft, niet verloren gaat, maar eeuwig leven heeft. Want zo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij Zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft, opdat ieder die in Hem gelooft, niet verloren gaat, maar eeuwig leven heeft” (vv. 14-16).

Het woordenboek (Woorden.org) definieert verloren gaan als ‘voorgoed verdwijnen’, ‘ophouden te bestaan’. Synoniemen zijn: ‘te gronde gaan’, ‘vergaan’, ‘omkomen’, ‘verteren’, ‘verrotten’ (Synoniemen.net). We weten wat het wil zeggen als voedsel verteert. We spreken van het ‘verloren gaan’ van mensenlevens bij een vliegramp. Dus als het om Bijbelse zaken gaat, waarom geven mensen dan een andere, onjuiste betekenis aan het woord verloren gaan?

De Bijbel stemt consequent en ondubbelzinnig overeen met de standaarddefinities in woordenboeken van ‘verloren gaan’ of ‘vergaan’! Hij leert duidelijk dat leven en dood tegengestelden zijn! Nergens beschrijft de Bijbel het menselijk leven als inherent onsterfelijk. Zoals we al zagen kan zelfs de ziel – wat men ook denkt dat die is – sterven (Ezechiël 18:4, 20). Gods woord openbaart dat onsterfelijkheid niet iets is dat wij reeds hebben, maar juist dat het iets is dat we moeten zoeken (Romeinen 2:6-7) en waarmee we ons moeten “bekleden” (1 Korinthe 15:53-54).

Verder lezen we dat Christus “. . . het leven en de onvergankelijkheid aan het licht gebracht [heeft] door het Evangelie” (2 Timotheüs 1:10), en van alle mensen die ooit hebben geleefd, heeft alleen Christus nu “onsterfelijkheid” (1 Timotheüs 6:16). Let op het volgende verbluffende commentaar van Jamieson, Fausset, and Brown Commentary over dit vers: “Het is puur heidense filosofie die de ziel onvernietigbaarheid als innerlijke eigenschap toeschrijft, iets wat uitsluitend aan Gods gave mag worden toegeschreven” (p. 223). Paulus bevestigt dit punt, dat eeuwig leven een gift van God is: “Want het loon van de zonde is de dood, maar de genadegave van God is eeuwig leven, door Jezus Christus, onze Heere” (Romeinen 6:23).

Paulus schreef aan Titus over eeuwig leven als iets dat wij nog niet hebben, maar waar wij op hopen (Titus 3:7). En Jezus Zelf zegt ons: “Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u: Wie Mijn woord hoort en Hem gelooft Die Mij gezonden heeft, die heeft eeuwig leven en komt niet in de verdoemenis, maar is uit de dood overgegaan in het leven” (Johannes 5:24).

Wij weten allemaal dat ons lichaam uiteindelijk zal sterven. Dat betekent u en dat betekent ik. Maar wat daarna? Gebaseerd op hoe de meeste mensen hun leven leiden, is dit voor hen waarschijnlijk geen brandende vraag. Maar wat bedoelde Jezus precies in Johannes 3:16, toen Hij zei dat wij niet verloren hoeven te gaan?

Rook en vuur

Velen gaan ervan uit dat verloren gaan betekent eeuwig te leven in een plaats van foltering. Maar zoals we hierboven hebben gezien, is dit volkomen in strijd met de verzen uit de Bijbel die hierboven worden aangehaald. Hoe dan ook, er zijn enkele Bijbelverzen die de mensen gewoonlijk citeren als zij proberen het idee van de onsterfelijke ziel aan te tonen.

Eén zo’n vers is Openbaring 14:11: “En de rook van hun pijniging stijgt op tot in alle eeuwigheid, en zij … hebben dag en nacht geen rust . . .” Maar wat is de context van deze passage? Gaat die over het uiteindelijke eeuwige lot van de goddelozen? Nee! Het gaat over de Dag des Heren – de tijd van Gods wraak op een opstandige mensheid – wanneer de lijdende mensen de ene beproeving vlak na de andere zullen ervaren.

Maar hoe zit het dan met “de rook van hun pijniging stijgt op tot in alle eeuwigheid”? Een van de plagen die ten tijde van de Dag des Heren worden uitgestort betreft de zon die veel meer hitte geeft dan normaal, zodat die de mensen zal “verzengen met vuur” (Openbaring 16:8-9). Dit zal ongetwijfeld branden veroorzaken op de aarde, en de rook van deze martelende plaag zal “in alle eeuwigheid” omhoog gaan.

Wanneer we iemand horen zeggen dat ‘er geen einde aan de rij’ komt, begrijpen we dat dit figuurlijk bedoeld wordt. Rook is een bijproduct van verbranding, en het is die rook die in dit vers wordt beschreven als voor altijd opstijgend. Wanneer de bron van brandstof op is, zal het vuur ophouden te bestaan, maar de rook ervan kan voor heel lange tijd opwaarts blijven uitwaaieren.

In Openbaring 19:20 wordt gesproken over een poel van vuur. Hier lezen we dat de leider van de komende Europese macht, die het beest wordt genoemd, en de valse profeet daarin worden geworpen kort voordat de duizendjarige regering van Christus op deze aarde begint. Dit zijn fysieke wezens en ze zijn – zoals alle mensen – vatbaar voor fysieke vernietiging door vuur.

Johannes de Doper zei dat Jezus zou komen dopen met de heilige Geest en met vuur (Mattheüs 3:11). Johannes verklaart de doop met vuur in het volgende vers: “Zijn wan is in Zijn hand en Hij zal Zijn dorsvloer grondig reinigen en Zijn tarwe in de schuur verzamelen en Hij zal het kaf met onuitblusbaar vuur verbranden.”

Dit zal het lot zijn van het beest en de valse profeet. Zij zullen geheel door vuur worden verbrand – totaal verteerd en vernietigd. Vuur is van nature onblusbaar (Spreuken 30:15-16). Het brandt zolang er brandbaar materiaal is (Spreuken 26:20). Alleen rook en as blijven over als de brandstof op is. “Want zie, die dag komt, brandend als een oven. Dan zullen alle hoogmoedigen en allen die goddeloosheid doen, stoppels worden. En de dag die komt, zal ze in vlam zetten, zegt de Heere van de legermachten, Die van hen wortel noch tak zal overlaten. … stof zullen zij worden onder uw voetzolen” (Maleachi 4:1, 3).

Eén Bijbelvers dat verwarrend kan zijn in dit opzicht is Openbaring 20:10. Een deel van het probleem is dat vertalers de Bijbel neerzetten in termen van hun eigen bevooroordeelde theologische zienswijzen. Dat is misschien niet opzettelijk, maar is niettemin een feit. Oudere vertalingen geven dit accurater weer dan sommige andere vertalingen, maar het is niet helemaal volmaakt. “En de duivel, die hen misleidde, werd in de poel van vuur en zwavel geworpen, waar ook het beest en de valse profeet reeds zijn. En zij zullen dag en nacht gepijnigd worden in alle eeuwigheid.”

In deze passage richt Johannes zich op de straf van de duivel en waarin hij geworpen zal worden. Anders dan het beest en de valse profeet is de duivel een geestelijk wezen, toch zal hij in hetzelfde vuur worden geworpen, van waaruit hij zal worden gefolterd en zal zien dat al zijn werken en bedrieglijke inspanningen in rook zullen opgaan.

Let erop dat in veel vertalingen het woord “zijn” cursief staat [niet in de HSV]. Dit betekent dat het niet in de oorspronkelijke tekst staat, maar werd toegevoegd door de vertalers. En het kan misleidend zijn. Bijvoorbeeld, mijn vader regelde voor zijn dood dat zijn dode lichaam zou worden gecremeerd. Zijn as werd in een urn gedaan en op een begraafplaats geplaatst. Dat is waar hij nu is. Wij weten dat hij dood is, maar het is een begraafplaats waar zijn as zich bevindt.

Op dezelfde wijze is de poel van vuur de plaats waar het beest en de valse profeet zullen worden geworpen [vgl. Openbaring 19:20] – en waar hun as zal zijn! Chronologisch werden het beest en de valse profeet geworpen in de vuurpoel, duizend jaar voordat de duivel erin terecht kwam (Openbaring 20:10).

Helaas lezen sommigen deze passage en krijgen het verkeerde idee dat het beest en de valse profeet bij bewustzijn zullen blijven en eeuwige foltering zullen ervaren. Sommige vertalingen, die de vooropgezette ideeën van vertalers weerspiegelen, gaan zover dat zij zeggen dat zij – deze twee mensen – dag en nacht voor altijd en eeuwig gekweld zullen worden, maar dit zou de onmiddellijke context en die van de hele Bijbel tegenspreken.

Een andere Bijbelpassage die sommigen gebruiken om te zeggen dat er een eeuwig brandend hellevuur bestaat waar mensen voor altijd spartelen in pijn, is die van Lazarus en de rijke man die in Lukas 16 gevonden wordt. Dit is duidelijk een gelijkenis en we hebben andere literatuur die dit uitlegt. Als u meer over dit onderwerp wilt lezen, neem dan contact op met ons dichtstbijzijnde kantooradres, genoemd aan het eind van dit boekje, of ga naar onze websiteTomorrowsWorld.org en zoek naar “Lazarus and the Rich Man [Lazarus en de rijke man].”

De Bijbel beschrijft de doden consistent als zijnde zonder bewustzijn. “Vertrouw niet op edelen, op het mensenkind, bij wie geen heil is. Zijn geest gaat uit hem weg, hij keert terug tot zijn aardbodem; op die dag vergaan zijn plannen” (Psalm 146:3-4). “Want de levenden weten dat zij sterven zullen, maar de doden weten helemaal niets. . . .” (Prediker 9:5). “Alles wat uw hand vindt om te doen, doe dat naar uw vermogen, want er is geen werk, geen overleg, geen kennis of wijsheid in het graf, waar u naartoe gaat” (Prediker 9:10).

Lazarus sliep

Johannes vertelt het verslag van een echte Lazarus van vlees en bloed die ernstig ziek was. Op weg naar hem toe zei Jezus tegen Zijn discipelen: “. . . Lazarus, onze vriend, slaapt, maar Ik ga naar hem toe om hem uit de slaap op te wekken. Zijn discipelen dan zeiden: Heere, als hij slaapt, zal hij gezond worden. Maar Jezus had over zijn dood gesproken, terwijl zij dachten dat Hij over de natuurlijke slaap sprak. Toen zei Jezus dan openlijk tegen hen: Lazarus is gestorven” (Johannes 11:11-14). Ook de apostel Paulus vergeleek de dood met slapen (1 Thessalonicenzen 4:13, 15).

De Bijbel is er heel duidelijk over dat mensen sterfelijk zijn en uiteindelijk totaal zullen vergaan, tenzij zij Gods genade ontvangen. Zoals Johannes 3:16 zegt: “. . . opdat ieder die in Hem gelooft, niet verloren gaat, maar eeuwig leven heeft.”

 

Hoofdstuk 8

Gods eeuwige belofte

Wij denken er niet graag aan, maar iedereen van ons zal sterven. En dan? Wat gebeurt er na de dood? Waar gaat u heen, als u al ergens heen gaat? En wat zult u zijn? Antwoorden hangen erg af van waar u kijkt en aan wie u het vraagt. Maar Johannes 3:16 belooft het potentieel van een oneindig leven na de dood: “Want zo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij Zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft, opdat ieder die in Hem gelooft, niet verloren gaat, maar eeuwig leven heeft.” Wij moeten opmerken dat de belofte van eeuwig leven voorwaardelijk is. Sterven of ophouden te bestaan is het natuurlijke gevolg van een zondig leven, maar dit vers geeft ons hoop voor na het graf.

Een gemeenschappelijke lering in de hoofdstroom van het christendom is dat mensen allemaal een onsterfelijke ziel hebben en dat bij de dood de ziel onmiddellijk naar het hemels paradijs gaat of naar de pijnigingen van de hel, afhankelijk van wat voor soort persoon u was. Anderen geloven dat de dood vergelijkbaar is met de slaap en dat na Christus’ terugkeer degenen die van Hem zijn zullen ontwaken in een opstanding uit de dood om eeuwig te leven. Sommigen geloven dat het eeuwige leven in een vleselijk lichaam op deze aarde is en anderen geloven in een nieuw geestelijk lichaam ofwel op de aarde ofwel in de hemel.

Een populair idee is dat u vleugels zult ontvangen en op de wolken zult drijven, al harpspelend gedurende een eeuwig pensioen. Veel mensen kijken ernaar uit te worden herenigd met hun geliefden in een of ander soort onbepaald hemels paradijs. En dan zijn er degenen die meer specifiek spreken over wat we kunnen verwachten in de hemel:

De grootste vreugde in de hemel is het Gelukzalige Visioen. Dit is de blik op God van aangezicht tot aangezicht. Dit visioen wordt gelukzalig genoemd, omdat het degenen die het bezitten volledig van vreugde vervult. Zij kennen God en hebben Hem lief tot hun volle vermogen, en worden andersom gekend en liefgehad door God. Het Gelukzalige Visioen zal al onze wensen volledig en opperst bevredigen. God hebbende, zullen wij nooit iets anders wensen. (My Catholic Faith [Mijn Katholiek Geloof], 1966, pp. 176-177)

Wie kan, met zoveel ideeën over het hiernamaals, hen beschuldigen die vertwijfeld hun handen in de lucht gooien en het gewoon opgeven om het allemaal uit te zoeken? Maar wanneer een geliefde sterft, willen we het weten. En vaak worden we serieus nieuwsgierig naar het hiernamaals naarmate het onvermijdelijke naderbij komt.

In het Tomorrow’s World televisieprogramma en in de Levende Kerk van God, de sponsor van Tomorrow’s World [en de website van de Wereld van Morgen: wereldvanmorgen.nl], zeggen wij vaak: “Geloof ons niet omdat wij het zeggen. Geloof wat uw Bijbel u zegt.” Dus, wat leert de Bijbel aangaande het hiernamaals, als hij al iets erover zegt? Wat is het loon van degenen die behouden worden volgens dit opmerkelijke en geïnspireerde boek?

De man Job stelde en beantwoordde een belangrijke vraag: “Als een man gestorven is, zal hij dan weer levend worden? Dan zou ik alle dagen van mijn strijd hopen, totdat er voor mij verandering zou komen. U zou roepen, en ík zou U antwoorden, U zou verlangen naar het werk van Uw handen” (Job 14:14-15). Job begreep dat God een doel heeft en een plan dat Hij bezig is te verwezenlijken in het leven van iedere mens die Hij heeft geschapen. Job begreep dat dit fysieke leven slechts een begin is, maar om beter te begrijpen wat dat doel is, moeten we kijken naar het goede nieuws dat Jezus bracht.

De Evangelieboodschap

Het woord Evangelie betekent eenvoudig goed nieuws en het goede nieuws dat Jezus de mensheid bracht was het Koninkrijk van God. Het onderwerp van het Koninkrijk van God is te vinden in het hele Nieuwe Testament, in het bijzonder in de geschriften van Mattheüs, Markus, Lukas, Johannes en het boek Handelingen. Het is merkwaardig dat iemand deze boeken kan lezen en dan toch dit belangrijke onderwerp niet begrijpt.

Het boek Markus vertelt ons over het begin van Christus’ bediening en Zijn boodschap: “Het begin van het Evangelie van Jezus Christus, de Zoon van God. . . . En nadat Johannes overgeleverd was, ging Jezus naar Galilea en predikte het Evangelie van het Koninkrijk van God, en Hij zei: De tijd is vervuld en het Koninkrijk van God is nabijgekomen; bekeer u en geloof het Evangelie” (Markus 1:1, 14-15).

We zien uit deze verzen dat het goede nieuws, het Evangelie, dat Jezus predikte het Koninkrijk van God is en dat het dit Evangelie is dat wij moeten geloven. Zoals we zullen zien worden veel details van dit koninkrijk in de Bijbel geopenbaard. Hoe tragisch is het dat zo weinig belijdende christenen enig begrip hebben van dit komende Koninkrijk terwijl het Nieuwe Testament vol staat met de kennis erover!

Tussen de tijd dat Jezus Zijn dienaarschap begon (Markus 1) en Zijn laatste verschijning aan Zijn apostelen (Handelingen 1), sprak Hij voortdurend over het Koninkrijk van God. Hij ging rond in heel Galilea en gaf onderwijs en “. . . predikte het Evangelie van het Koninkrijk” (Mattheüs 4:23; 9:35) en Jezus zei: “. . . Ik moet ook andere steden het Evangelie van het Koninkrijk van God verkondigen, want daarvoor ben Ik uitgezonden” (Lukas 4:43).

We zien dat het Evangelie van het Koninkrijk van God het hart en de kern van Zijn beroemde Bergrede was (Mattheüs 5:3, 10, 19-20; 6:10, 13; 7:21). In deze zelfde Bergrede verklaarde Hij dat het zoeken van het Koninkrijk van God het hoofddoel van ons leven moet zijn (6:33). Dit alleen al zou ons moeten zeggen dat het Koninkrijk van God iets spannends is en iets waar wij uitermate naar moeten verlangen. En toch, hoeveel mensen zijn er niet oprecht opgewonden over naar een eeuwige pensionering te gaan met niets anders te doen dan naar het gezicht van God te kijken in een soort onproductieve extatische trance? Dit is helemaal niet wat de Bijbel leert!

Jezus’ gelijkenissen begonnen vaak met een vraag of een uitspraak over het Koninkrijk van God (zie Lukas 13:18, 20; Mattheüs 13:24, 44, 45). Het is in deze gelijkenissen dat we beginnen te zien dat God ons roept tot een actief en productief eeuwig leven. Jezus gaf de gelijkenis van de ponden omdat “. . . zij dachten dat het Koninkrijk van God onmiddellijk zou aanbreken” (Lukas 19:11). Hij beschreef een zekere edelman die vertrok op een lange reis om een koninkrijk te ontvangen. In de tussentijd gaf hij elk van zijn tien slaven een pond (een munteenheid) en instrueerde hen zaken te doen totdat hij terugkeerde (vv. 12-13). Meteen na zijn terugkeer gaf hij beloningen gebaseerd op wat elke slaaf had bereikt.

De symboliek is duidelijk. Jezus is de Edelman die vertrok om het Koninkrijk te ontvangen. Een profetie in Daniël 7:13-14 beschrijft kort Zijn kroningsplechtigheid. Later in deze profetie wordt ons gezegd dat de heiligen (de dienstknechten van Christus) onder Hem zullen regeren (v. 27). Ook in de gelijkenis van de ponden zet Jezus uiteen dat de man die zijn pond had vertienvoudigd, zou worden beloond met heerschappij over tien steden in Zijn Koninkrijk. De man die vijf ponden had verworven, zou over vijf steden regeren, maar de man die niets had gedaan met zijn pond, zou het koninkrijk helemaal verliezen.

Andere Bijbelteksten onderschrijven dit patroon van heerschappij voor Jezus’ dienstknechten in het Koninkrijk van God. Toen Zijn discipelen vroegen wat er voor hen in zat, antwoordde Hij: “. . . Voorwaar, Ik zeg u dat u die Mij gevolgd bent, in de wedergeboorte, als de Zoon des mensen zal zitten op de troon van Zijn heerlijkheid, ook zult zitten op twaalf tronen en de twaalf stammen van Israël zult oordelen” (Mattheüs 19:28). En verscheidene Bijbelteksten informeren ons dat koning David zal worden opgewekt en het bestuur zal krijgen over alle twaalf stammen van Israël: “maar zij zullen de HEERE, hun God, dienen, en hun Koning David, die Ik hun zal doen opstaan” (Jeremia 30:9; zie ook Ezechiël 34:23-24 en 37:21-25).

Maar Christus zal over de gehele aarde regeren. “En de zevende engel blies op de bazuin, en er klonken luide stemmen in de hemel, die zeiden: De koninkrijken van de wereld zijn van onze Heere en van Zijn Christus geworden, en Hij zal Koning zijn in alle eeuwigheid” (Openbaring 11:15). “Er stond op Zijn bovenkleed en op Zijn dij deze naam geschreven: Koning der koningen en Heere der heren” (19:16).

Een Koninkrijk op de aarde

Jezus onderwees de mensen over het Koninkrijk van God en de Bijbel is consequent over waar Hij en Zijn dienstknechten zullen regeren – niet in de hemel, maar op deze aarde! We vinden deze volgende opmerkelijke profetie aan het eind van het Oude Testament: “Op die dag zullen Zijn voeten staan op de Olijfberg … De HEERE zal Koning worden over heel de aarde . . .” (Zacharia 14:4, 9). In het lied van de heiligen in Openbaring 5:10 lezen we: “En U hebt ons voor onze God gemaakt tot koningen en priesters, en wij zullen als koningen regeren over de aarde.” En in de Bergrede verklaarde Jezus: “Zalig zijn de zachtmoedigen, want zij zullen de aarde beërven” (Mattheüs 5:5).

Sommige mensen zijn verward door Jezus’ uitspraak twee verzen eerder waar Hij zei: “Zalig zijn de armen van geest, want van hen is het Koninkrijk der hemelen” (Mattheüs 5:3). Moeten we concluderen uit de verzen drie en vijf dat de armen van geest naar de hemel gaan, maar de zachtmoedigen op de aarde blijven? Absoluut niet! Let erop dat er staat dat de zachtmoedigen “de aarde beërven”, maar het is het “Koninkrijk der hemelen” dat de armen van geest toebehoort. De andere evangelieschrijvers verwijzen altijd naar het Koninkrijk van God, maar Mattheüs gebruikt beide uitdrukkingen afwisselend (Mattheüs 19:23-24).

Nu weten we dat het Koninkrijk van God niet in God is. Deze uitdrukking betekent eenvoudig dat het Gods Koninkrijk is. Op dezelfde manier verwijst het Koninkrijk der hemelen naar eigendom, niet naar locatie. Het is God die momenteel in de hemel woont, en dus is het juist om te verwijzen naar het Koninkrijk van de hemelen.

Degenen die God gedurende dit tijdperk roept zullen worden opgewekt bij de terugkeer van Jezus Christus en beloningen krijgen op diverse niveaus van bestuur (Openbaring 11:15, 18). Zij zullen koningen en priesters zijn wanneer Christus naar deze aarde terugkeert (Openbaring 5:10; 20:4), maar ze zullen niet zijn samengesteld uit vlees en bloed, zoals wij vandaag zijn.

De apostel Paulus verklaart onze toekomstige natuur in 1 Korinthe 15:

Maar dit zeg ik, broeders, dat vlees en bloed het Koninkrijk van God niet kunnen beërven, en de vergankelijkheid beërft de onvergankelijkheid niet. Zie, ik vertel u een geheimenis: Wij zullen wel niet allen ontslapen, maar wij zullen allen veranderd worden, in een ondeelbaar ogenblik, in een oogwenk, bij de laatste bazuin. Immers, de bazuin zal klinken en de doden zullen als onvergankelijke mensen opgewekt worden, en ook wij zullen veranderd worden. Want dit vergankelijke moet zich met onvergankelijkheid bekleden en dit sterfelijke moet zich met onsterfelijkheid bekleden. (vv. 50-53)

Satan heeft ons misleid om te denken dat vlees en bloed superieur zijn aan het samengesteld zijn uit geest zoals God dat is, maar een nader onderzoek van de Bijbelteksten geeft ons een ander beeld. We zien dat Jezus, na Zijn opstanding, in staat was door steen heen te gaan. Toen de steen werd weggerold van Zijn graf, was Hij reeds weg. De steen werd weggerold ten behoeve van anderen om te zien dat Hij weg was (Mattheüs 28:1-6), en zelfs met de deuren gesloten en beveiligd was Hij in staat te verschijnen in de kamer waar Zijn discipelen waren (Johannes 20:19, 26). Hij kon verschijnen als een man en ook een maaltijd eten (Lukas 24:41-43). Hij kon van de aarde naar de hemel gaan en terug met ongelooflijke snelheid (vergelijk Johannes 20:17 en Mattheüs 28:9). Aangezien wij de afstand tussen Gods troon en de aarde niet kennen is het onmogelijk voor ons te weten hoe snel, maar we kunnen begrijpen dat iedereen die geïnteresseerd is in met grote snelheid reizen niet teleurgesteld zal zijn!

Maar hoe zit het met vleugels? Belijdende christenen denken vaak dat zij ‘vleugels krijgen’ bij de opstanding. Veel niet-Bijbelse ideeën zijn verwerkt in geschriften en in kunst, zijn gepredikt of schertsenderwijs naar voren gebracht door oprechte mensen, maar de Bijbel moet onze gids zijn. In de Bijbel wordt ons nergens gezegd dat wij in het hiernamaals vleugels zullen hebben, maar de apostel Johannes zegt ons: “Zie, hoe groot is de liefde die de Vader ons gegeven heeft: dat wij kinderen van God worden genoemd. Daarom kent de wereld ons niet, omdat zij Hem niet kent. Geliefden, nu zijn wij kinderen van God, en het is nog niet geopenbaard wat wij zullen zijn. Maar wij weten dat, als Hij geopenbaard zal worden, wij Hem gelijk zullen zijn; want wij zullen Hem zien zoals Hij is” (1 Johannes 3:1-2).

Het zou ons niet moeten verrassen dat wij in deze passage kinderen van God worden genoemd en dat ons wordt gezegd dat we “Hem gelijk zullen zijn”. Talloze andere passages bevestigen onze uiteindelijke bestemming in het Koninkrijk van God. Hoeveel mensen denken dat zij in het hiernamaals een of ander engelachtig wezen zullen zijn? Toch wordt ons heel direct gezegd dat de “komende wereld” niet door engelen zal worden geregeerd. “Want Hij heeft de komende wereld, waarover wij spreken, niet onderworpen aan de engelen” (Hebreeën 2:5). Zoals we al hebben gezien zullen wij de komende wereld besturen met Christus, meteen na Zijn terugkeer. Maar als we geen engelen zullen zijn, wat dan wel?

Paulus haalt koning David aan die de vraag stelde: “. . . Wat is de mens, dat U aan hem denkt, of de mensenzoon, dat U naar hem omziet?” (Hebreeën 2:6). Hij gaat verder met te zeggen  –  profetisch  –  dat God “alle dingen . . . [heeft] onderworpen” aan de mensheid, en dat er “niets uitgezonderd [is] dat Hem [“hem”, SV] niet onderworpen is” (v. 8). Maar hij laat zien dat alle dingen nu nog niet onder het beheer van de mens zijn gesteld. Als dat wel zo was, zouden er zeker ‘star wars’ zijn – gegeven onze huidige vleselijke gezinde staat!

Paulus beschrijft dan heel onbeschroomd de mensheid als “kinderen” van God (v. 10). Deze hele passage in Hebreeën 2:5-18 is uiterst instructief aangaande dit onderwerp, en moet nauwkeurig worden gelezen samen met Romeinen 8:18-23 door iedereen die Gods uiteindelijke plan voor de mensheid wil kennen.

Hoe lang duurt de eeuwigheid?

Wanneer wij jong zijn, begrijpen we verstandelijk dat we ouder worden en zullen sterven, maar oud worden en sterven lijkt zo ver weg in de toekomst dat deze realiteit ons gewoonlijk weinig bezighoudt. Naarmate we echter ouder worden, beginnen we in te zien dat het leven uiteindelijk niet zo lang is. Het ene na het andere jaar komt en gaat. Decennia beginnen op te tellen. Op een dag komen we tot het vreeswekkende besef dat er meer jaren achter ons dan voor ons liggen, en dat de trein van het leven waar we in zitten sneller begint te gaan. Zestig lijkt niet meer zo oud als het eens was. Per slot van rekening, zeggen we tegen onszelf, zijn we ‘jong van hart’. Maar 70, 80 of zelfs 100 jaar lijkt niet meer lang genoeg. We betrappen onszelf erop dat we ons afvragen: “Waar zijn al die jaren gebleven?”, evenals ook onze ouders en hun ouders dat deden. Dit leven is niets tegen de achtergrond van de eeuwigheid.

Met dit alles in gedachten is het natuurlijk dat we ons afvragen: Is er een leven na de dood? Zo ja, vragen we ons misschien af wat voor vorm dat leven zal hebben, en wat we zullen doen? Zal dat leven eeuwig zijn? Van en uit onszelf moeten we toegeven dat we niet veel weten over onze toekomst.

Daarom kunnen we dankbaar zijn voor de informatie die God ons geeft in Johannes 3:16. Nee, dit ene vers geeft ons niet alle antwoorden. Maar het verzekert ons dat Degene die de tijd schiep diep en persoonlijk betrokken is bij elk moment van ons leven. Het openbaart dat er een toekomst is voor degenen die bereid zijn te handelen op grond van Gods woord – te doen wat het zegt, in gehoorzaamheid aan de Verlosser en Heiland, Jezus Christus. Het geeft ons troost te weten dat, hoewel dit huidige leven tijdelijk en vluchtig is, onze hoop op eeuwig leven realistisch is – en bereikbaar is door Jezus Christus.

Leven na de dood is niet een of andere onproductieve ‘pensionering’ van de activiteit van ons huidige leven. Het is niet een passieve extatische trance, of een vrijmaking in een vormeloos ‘nirwana’. In plaats daarvan, zo leren we in Gods woord, is het eeuwige leven een gelegenheid voor grote prestaties – en het zal spannend zijn in een mate die we ons in ons huidige menselijke leven nauwelijks kunnen voorstellen. Paulus begreep deze hoop toen hij schreef: “Want ik ben ervan overtuigd dat het lijden van de tegenwoordige tijd niet opweegt tegen de heerlijkheid die aan ons geopenbaard zal worden” (Romeinen 8:18). Die glorie wacht iedere trouwe Christen die de belofte die God in Johannes 3:16 doet, accepteert – en ernaar handelt!

 

 

De Levende Kerk van God biedt al haar literatuur gratis aan, zoals De Wereld van Morgen Bijbelstudiecursus, het tijdschrift Tomorrow’s World en diverse boekjes.

De volgende boekjes kunnen u helpen een beter begrip te krijgen van Gods plannen voor u en de wereld.