Dit is de vertaling van het Engelstalige artikel “Is God Actually Real to You?” door Gerald E. Weston, verschenen in het Tomorrow’s World magazine van juli 2021.

Niemand van ons heeft God van aangezicht tot aangezicht gezien, maar miljarden beweren op de een of andere manier in Hem te geloven. Aangezien u dit tijdschrift leest, behoort u waarschijnlijk tot deze gelovigen. Dat is mooi, maar hoe echt is God voor u? Bent u bereid er helemaal voor te gaan om te weten te komen of Hij bestaat, of u Hem kent en of Hij u zal belonen als u Hem toegewijd gehoorzaamt? Of zult doet u dit slechts tot op zekere hoogte doen en trekt u een grens die u niet zult overschrijden?

Denk eens na over het volgende, en kijk eens ernstig in de spreekwoordelijke spiegel. De Bijbel vertelt ons dat 2000 jaar geleden een man over de stoffige wegen van Israël liep, die beweerde dat Hij van God kwam en tot Hem zou terugkeren. Hij werd gedood, en velen zeggen dat Hij weer tot leven werd gewekt en door honderden getuigen werd gezien. Verder verkondigde Hij dat Hij zal terugkomen om heerschappij te geven aan een groep mensen die in dit leven geroepen, uitverkoren en gelovig is (Lukas 19:12-27; Openbaring 17:14).

Eerlijk gezegd is dat heel wat om te aanvaarden. Zelfs degenen die Hem volgden en Hem in levenden lijve kenden – die al Zijn wonderen zagen en gedurende drieënhalf jaar door Hem werden begeleid – konden aanvankelijk moeilijk Zijn opstanding te aanvaarden. Zij wisten dat er iets anders met Jezus aan de hand was, en zij verkondigden zelfs dat Hij de geprofeteerde Messias was, maar hun geloof wankelde menigmaal. En nadat Hij gekruisigd was, verwachtten zij de opstanding niet, hoewel Jezus vóór Zijn dood had verkondigd dat die zou plaatsvinden.

IS ZIEN WERKELIJK GELOVEN?

De Bijbel vertelt ons weinig over de apostel Thomas, maar als er één ding is dat lezers over hem weten, dan is het wel dat hij degene was die in feite zei: Laat me het bewijs zien! Nadat de andere apostelen beweerden dat zij Jezus levend hadden gezien, protesteerde ‘ongelovige Thomas’: “… Als ik in Zijn handen niet het litteken van de spijkers zie, en mijn vinger niet steek in het litteken van de spijkers, en mijn hand niet steek in Zijn zij, zal ik beslist niet geloven” (Johannes 20:25). Natuurlijk geloofde hij wel toen Jezus eenmaal aan hem verschenen was. Wij mogen Thomas dankbaar zijn dat hij ons de gelegenheid geeft voor enige zelfreflectie, want “Jezus zei tegen hem: Omdat u Mij gezien hebt, Thomas, hebt u geloofd; zalig zijn zij die niet gezien zullen hebben en toch zullen geloven” (v. 29). Geloven wij zonder Hem gezien te hebben?

Het was niet zo dat een opstanding uit de dood nooit eerder had plaatsgevonden. Deze discipelen moeten bekend geweest zijn met het verslag van de man die weer tot leven kwam toen hij in het graf van Elisa werd gelegd (2 Koningen 13:21). Zij moeten de Schriften gekend hebben die een opstanding uit de doden profeteerden, (Job 14:14-15; Psalm 17:15; Daniël 12:1-2).

Zij beschikten ook over een meer recente getuigenis – een opstanding die velen met hun eigen ogen zagen; Jezus wekte een man genaamd Lazarus op nadat hij vier dagen in het graf had gelegen, zelfs terwijl zijn zuster waarschuwde dat het lichaam al wel zou stinken (Johannes 11:39). Het moet een mooi gezicht zijn geweest toen Lazarus levend en wel het graf uit kwam gelopen, zij het in grafkleding gewikkeld (v. 44)! De opstanding van Lazarus was zo’n vaststaand feit dat zelfs Jezus’ tegenstanders het niet konden ontkennen. Sommigen wilden Lazarus zelfs doden in een vergeefse poging om het bewijs van dit wonder te vernietigen (Johannes 12:9-11).

Vele anderen werden genezen. Er was praktisch geen enkele ziekte of kwaal die Jezus niet genas. Hij genas de melaatsen, de blinden, de stommen, de lammen, de door demonen bezetenen en meer. Veel van deze mensen waren bekend in hun gemeenschap – geen vreemden die door een schreeuwende ‘evangelist’ op het voorhoofd werden geslagen, zoals men tegenwoordig zou kunnen tegenkomen in een tv-programma .

Ik herinner mij een televisieshow waarin een kind, dat doof was, zogenaamd ten gevolge van een demonische geest, naar voor werd gebracht. De ‘evangelist’ (‘charlatan’ is waarschijnlijk juister) stak zijn vingers in de oren van het kind en riep tegen de vermeende geest: kom eruit! . Toen drukte deze man zijn gezicht op het gezicht van het kind en gebood verscheidene malen op zeer duidelijke en luide toon: zeg ‘bee-byy’. Het verwarde en bange kind herhaalde: ‘bah-bah’. Uiteraard kan zelfs een kind de lippen lezen van iemand die ‘baby’ over-articuleert. De muziek begon te spelen, het kind werd genezen verklaard en het publiek zwaaide met de handen terwijl het met tranen over de wangen lopend riep: loof de Heer!

Daarentegen waren de mensen die Jezus genas vaak bekend in hun gemeenschap vanwege hun lijden aan verschillende kwalen. Deze genezingen waren geen slimme trucs om een goedgelovig publiek voor de gek te houden. We hebben de voorbeelden van Lazarus (Johannes 11:39-44), de door demonen bezeten man in het land van de Gadarenen (Markus 5:1-17), een verlamde man (Markus 2:3-12) en vele anderen. De bevolking wist dat dit echte genezingen waren; zelfs de twistzieke Farizeeën moesten toegeven dat Jezus’ wonderen van genezing echt waren, zoals blijkt uit de bekentenis van Nicodemus (Johannes 3:2).

We lezen dat Jezus water in wijn veranderde, een stormachtige zee tot bedaren bracht en op het water liep. Dus, de vragen blijven: Gelooft u dat deze wonderen gebeurden? Gelooft u dat er een almachtige God is die werkt met de mensheid op deze kleine planeet die rond een ster van gemiddelde grootte draait – een van de tientallen miljarden in ons melkwegstelsel, dat zelf slechts één melkwegstelsel is van de naar schatting één tot twee biljoen waaruit ons universum bestaat?
We zouden ons echt moeten afvragen, zoals koning David deed toen hij opkeek naar het ontzagwekkende schouwspel van een heldere nachtelijke hemel: “wat is dan de sterveling, dat U aan hem denkt, en het mensenkind, dat U naar hem omziet? (Psalm 8:5). Dat, beste lezers, is een vraag van groot belang! En hoeveel meer begrijpen we vandaag de dag over de omvang van ons universum en hoe waarlijk klein wij zijn in vergelijking daarmee!

“TOON ME EEN WONDER!”

De meesten van ons denken dat we zouden geloven als we alleen maar een wonder konden zien – maar dat is een misvatting, niet gesteund door de feiten. Het volk van het oude Israël zag wonder na wonder dat hun vlucht uit de Egyptische slavernij mogelijk maakte. Zij ondergingen drie plagen en zagen hun Egyptische buren zeven andere plagen ondergaan die wonderbaarlijk qua aard en timing waren. Zij ontsnapten door de Rode Zee en werden bovennatuurlijk gevoed met manna dat op elke dag van de week kwam, behalve op de zevende. En dit ging 40 jaar lang door. Telkens weer zorgde God voor hen in de woestijn.

Toch zien we dat al die wonderen alleen in hun gedachten overleefden totdat de volgende uitdaging kwam. “Want hoewel sommigen die stem gehoord hadden, hebben zij Hem verbitterd, maar niet allen die onder leiding van Mozes uit Egypte waren getrokken. Op wie is Hij dan veertig jaar lang vertoornd geweest? Was het niet op hen die gezondigd hadden, van wie de lichamen zijn gevallen in de woestijn? En aan wie heeft Hij gezworen dat zij Zijn rust niet zouden binnengaan, dan aan hen die ongehoorzaam geweest waren? Zo zien wij dat zij niet konden ingaan vanwege hun ongeloof” (Hebreeën 3:16-19).

Wonderen zijn als voedsel en water; zij wier geloof op wonderen berust, moeten wonder na wonder meemaken om aan hun steeds terugkerende behoefte hieraan te voldoen. Dit wil niet zeggen dat wonderen niet belangrijk zijn – we lezen over vele in de Bijbel. Misschien hebt u er zelf een meegemaakt. In feite hebt u dat! Het leven zelf is een wonder van zo’n grote omvang dat we elke dag meer leren over hoe verbazingwekkend het is.

Ons wordt verteld: “Want de dingen van Hem die onzichtbaar zijn, worden sinds de schepping van de wereld uit Zijn werken gekend en doorzien, namelijk én Zijn eeuwige kracht én Zijn Goddelijkheid, zodat zij niet te verontschuldigen zijn” (Romeinen 1:20). Ziet u, beste lezers, het wonderbaarlijke niet overal om u heen?

Mijn vrouw en ik zagen onlangs een klein wonder. Het viel ons op dat de blauwe lijsters dit jaar niet in een van onze vogelhuisjes nestelden, dus besloot ik op onderzoek uit te gaan. Toen ik door het gat keek, zag ik een groot oog naar me staren. Het gat was te klein voor een volwassen eekhoorn, maar het leek op het oog van een klein knaagdier. Was het een rat? Toen ik de bovenkant eraf haalde, kwam het eruit. Tot onze verbazing was het een vliegende eekhoorn. Zijn of haar maatje kwam en hing ongeveer een meter verder ondersteboven aan de boomstam, me minutenlang aanstarend, terwijl we een klein buurmeisje riepen zodat ze hen kon zien. Wat een prachtige kleine wezens!

Misschien vindt u dit helemaal geen wonder  ̶ maar welk leven is eigenlijk geen wonder? Er zijn zoveel soorten en ondersoorten, verschillend maar verwant. Er zijn grijze eekhoorns, rode eekhoorns, zwarte eekhoorns en vliegende eekhoorns, maar het zijn allemaal eekhoorns en perfect geschikt om deel uit te maken van een geïntegreerd ecosysteem. Sommige werden door God apart geschapen; andere, zoals onze tot huisdier gemaakte honden en katten, vertonen hun prachtige verscheidenheid dankzij een zorgvuldig ‘ontwerp’ van kundige mensen. Of we het nu hebben over vogels, reptielen, knaagdieren, vissen, bloemen of welke andere levensvorm ook, we zien prachtige ontwerpen en schoonheid. En hoe kunnen we vergeten wat we in de spiegel zien? Zoals David schreef over het hoogtepunt van Gods fysieke schepping: “Want Ú hebt mijn nieren geschapen, mij in de schoot van mijn moeder geweven. Ik loof U omdat ik ontzagwekkend wonderlijk gemaakt ben; wonderlijk zijn Uw werken, mijn ziel weet dat zeer goed” (Psalm 139:13-14). Denk daar eens over na; weet uw ziel dit wel heel goed?

Geloof is ongrijpbaar. Het moet niet blind zijn – maar, zoals ik hierboven heb aangetoond, houdt geloof gebaseerd op wonderen nooit stand. Zelfs Johannes de Doper heeft misschien op een bepaald moment in zijn leven getwijfeld. We kunnen het niet zeker weten, want er is meer dan één verklaring voor de volgende passage, maar men moet zich afvragen of Johannes aanstoot nam aan iets wat Jezus zei of deed. “Toen Johannes in de gevangenis over de werken van Christus gehoord had, stuurde hij twee van zijn discipelen, en zei tegen Hem: Bent U het Die komen zou, of verwachten wij een ander? En Jezus antwoordde en zei tegen hen: Ga heen en bericht Johannes wat u hoort en ziet: blinden worden ziende en kreupelen kunnen lopen; melaatsen worden gereinigd en doven kunnen horen; doden worden opgewekt en aan armen wordt het Evangelie verkondigd” (Mattheüs 11:2-5).

Wij kunnen niet met zekerheid zeggen of Johannes zijn discipelen naar Jezus stuurde voor hun belang of voor zijn eigen belang. Johannes kende Jezus al vanaf jonge leeftijd en zag als volwassene het bewijs dat Hij de Messias was (Johannes 1:32-34). Jezus wees op de wonderen die Hij verrichtte, maar maakte daarna deze interessante opmerking: “En zalig [red.: ‘gezegend’, ‘gelukkig’] is hij die aan Mij geen aanstoot neemt” (Mattheüs 11:6). Was er iets gebeurd dat bij Johannes twijfel veroorzaakte?

HOE STERK WAS HUN GELOOF?

Wij hebben de neiging om te denken dat de vroege Kerk vol van groot geloof was, in tegenstelling tot vandaag – en dat is ongetwijfeld waar, maar misschien niet in de mate als wij ons voorstellen. Bedenk hoe vaak Jezus zuchtte over het gebrek aan geloof van degenen om Hem heen. Hoe vaak zei Hij niet tegen Zijn discipelen: ‘och, jullie kleingelovigen’?

Denk eens aan het nogal humoristische verslag van Petrus’ ontsnapping uit de gevangenis. Herodes was vastbesloten om Petrus te executeren, zoals hij onlangs had gedaan met Jakobus, de broer van Johannes, maar God stuurde een engel om hem te redden. Dit was een traumatische tijd voor de vroege Kerk, en velen waren bijeengekomen om voor Petrus te bidden. Zij baden ongetwijfeld voor hem om gered te worden van de dood, maar toen hij arriveerde na een werkelijk wonderbaarlijke ontsnapping, schenen degenen die om een wonder baden niet te kunnen aanvaarden dat het wonder daar aan de poortdeur stond.

En toen Petrus tot zichzelf gekomen was, zei hij: Nu weet ik werkelijk dat de Heere Zijn engel uitgezonden heeft en mij verlost heeft uit de hand van Herodes en uit alles wat het Joodse volk verwachtte. En toen dit tot Hem doorgedrongen was, ging hij naar het huis van Maria… waar velen bijeenwaren en baden. Toen Petrus aan de deur van de poort klopte, ging er een dienstmeisje naar toe om te luisteren, van wie de naam Rhodé was. En toen zij de stem van Petrus herkende, deed zij van blijdschap de poort niet open, maar rende naar binnen en berichtte dat Petrus voor de poort stond. En zij zeiden tegen haar: U bent buiten zinnen! Maar zij hield vol dat het zo was. En zij zeiden: Het is zijn engel. Maar Petrus bleef kloppen; en toen zij opengedaan hadden, zagen zij hem en waren buiten zichzelf (Handelingen 12:11-16).

Zijn u en ik anders dan deze toegewijde mensen? Zouden wij ook niet verbaasd zijn in een soortgelijke situatie? Of zouden wij een antwoord op onze gebeden verwachten? Ik vraag het opnieuw: Hoe echt is God voor u?

WAAROM IS DIT BELANGRIJK?

Hebreeën 11 staat bekend als het geloofshoofdstuk, en daarin lezen we: “ Zonder geloof is het echter onmogelijk God te behagen. Want wie tot God komt, moet geloven dat Hij is, en dat Hij beloont wie Hem [red: NBG’51 voegt “ernstig” toe, o.i. terecht ] zoeken” (v. 6). Waarom is het onmogelijk God te behagen tenzij wij geloven dat Hij bestaat en dat Hij de ernstige zoeker beloont?

Iedereen die in Hebreeën 11 wordt genoemd, had het soort geloof dat tot actie aanzette. Abraham gehoorzaamde God toen hij zijn comfortabele huis verliet om naar een land te gaan waar hij een vreemdeling zou zijn. Hij vertrouwde God ook toen hem werd gezegd zijn zoon Izak te offeren, in het geloof dat God hem weer zou opwekken. (Dit werd gedaan als type van wat God met zijn Zoon zou doen, maar God hield Abraham op het laatste moment tegen.) Noach bouwde een enorme boot, terwijl zijn buren hem waarschijnlijk bespotten. Dan was er Mozes. “Door het geloof heeft Mozes, toen hij groot geworden was, geweigerd een zoon van de dochter van de farao genoemd te worden. Hij koos ervoor liever met het volk van God slecht behandeld te worden dan voor een ogenblik het genot van de zonde te hebben. Hij beschouwde de smaad van Christus als grotere rijkdom dan de schatten in Egypte, want hij had het loon voor ogen. Door het geloof heeft hij Egypte verlaten zonder bevreesd te zijn voor de toorn van de koning. Want hij bleef standvastig, als zag hij de Onzichtbare” (Hebreeën 11:24-27).

Hoewel God rechtstreeks tot sommigen sprak in dromen en visioenen, hebben vele anderen door de eeuwen heen alleen de Bijbel en een persoonlijke relatie, gebaseerd op gebed, studie van het woord van God en vasten, gehad om hen hoop te geven. “Zij zijn gestenigd, in stukken gezaagd, in verzoeking gebracht, met het zwaard ter dood gebracht. Zij hebben rondgelopen in schapenvachten en geitenvellen. Zij leden gebrek, werden verdrukt en mishandeld. De wereld was hen niet waard. Zij dwaalden rond in afgelegen plaatsen en verbleven op bergen, in grotten en in holen in de aarde. En deze allen hebben, hoewel zij door het geloof een goed getuigenis van God gekregen hebben, de vervulling van de belofte niet verkregen, daar God met het oog op ons iets beters voorzien had, opdat zij zonder ons niet tot de volmaaktheid zouden komen” (Hebreeën 11:37-40). God was echt voor hen!

Als God echt voor ons is – en als wij werkelijk geloven dat er een beloning is voor het gehoorzamen van Hem – dan zullen wij ernaar streven om Zijn geboden te houden. Wij zullen de feestdagen van deze wereld die de naam van Christus aan heidense praktijken verbinden, verzaken. Wij zullen Zijn Sabbatten houden – de wekelijkse Sabbat op de zevende dag en de jaarlijkse Sabbatten. Wij zullen ons door niets en niemand laten weerhouden van gehoorzaamheid aan onze Heer en Verlosser. “Wie vader of moeder liefheeft boven Mij, is Mij niet waard;. en wie zoon of dochter liefheeft boven Mij, is Mij niet waard. En wie zijn kruis niet op zich neemt en Mij navolgt, is Mij niet waard. Wie zijn leven vindt, zal het verliezen; en wie zijn leven verliest omwille van Mij, zal het vinden” (Mattheüs 10:37-39). Ja, als God echt voor ons is, zullen we Hem op de eerste plaats zetten, boven al het andere! Deze woorden komen rechtstreeks van Jezus zelf!

Dus, ik vraag het opnieuw: Is Hij echt voor u? Is Hij echt genoeg voor u om Hem te gehoorzamen en Hem boven al het andere te plaatsen? Zo niet, is het dan geen tijd om te veranderen?